5 jun 2018
100.000 euro aan dwangsommen voor niet vernietigen boeken
Hof Amsterdam 5 juni 2018, IEF 17792; ECLI:NL:GHAMS:2018:1863 (Dagboek moeder Marianne Vaatstra) Invordering en verjaring dwangsommen. Er is een verbod op publicatie van het dagboek, afgifte van het dagboek en een verbod op publicatie van het hele boek dat geïntimeerden voornemens waren te publiceren gegeven [IEF 16209]. In verschillende procedures is door geïntimeerde erkend dat hij niet aan het arrest heeft voldaan, daardoor staat het vast dat hij inmiddels het volle [maximum] aan dwangsommen heeft verbeurd op grond van het arrest. Nu geïntimeerde niet aan zijn verweer ten grondslag heeft gelegd dat hij pogingen heeft ondernomen om (een deel van) de verspreide exemplaren terug te halen, is het hof met de rechtbank van oordeel dat hij heeft nagelaten zich voldoende in te spannen om aan de veroordeling in het arrest van 17 maart 2015 te voldoen. Evenals de rechtbank is het hof van oordeel dat geïntimeerde sub 1 dwangsommen heeft verbeurd door niet te voldoen aan de veroordeling tot vernietiging in het arrest van 17 maart 2015 [IEF 14778]. Het Hof verklaart voor recht dat geïntimeerde een bedrag van €100.000 aan dwangsommen heeft verbeurd. Toepasselijkheid 1019h Rv bij invordering dwangsommen op grond van schending auteursrecht.
3.12. Het slagen van grief 3 en het falen van grief 4 in het principale hoger beroep brengt mee dat het hof voor recht zal verklaren dat [geïntimeerde sub 1] uit hoofde van het arrest van 17 maart 2015 een bedrag van € 100.000,-- aan dwangsommen heeft verbeurd. Het hof verwerpt het beroep door [geïntimeerde sub 1] op misbruik van recht. De omstandigheid dat ook door derden inbreuk op het auteursrecht van [appellante] is gemaakt tegen wie [appellante] haar rechten niet handhaaft, brengt niet mee dat zij jegens [geïntimeerde sub 1] haar rechten misbruikt.
De rechtbank heeft in rov. 4.29 ten aanzien van [geïntimeerde sub 1] geoordeeld dat [appellante] een bedrag van € 194.818,23 had geïnd, terwijl hij uit hoofde van het vonnis van 18 december 2013 een bedrag van € 33.000,-- verschuldigd was. De rechtbank, die het beroep op verjaring van de dwangsommen uit hoofde van het arrest van 17 maart 2015 heeft gehonoreerd, heeft vervolgens [appellante] veroordeeld tot terugbetaling van een bedrag van € 161.818,23. Niet in geschil is dat [appellante] aan deze veroordeling gevolg heeft gegeven. Het slagen van de grief 3 brengt mee dat het hof de gewijzigde vordering onder 3.4 sub 10 en 11 jegens [geïntimeerde sub 1] zal toewijzen op de wijze als in het dictum onder 4.1.2 vermeld.
DICTUM:
vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover [appellante] is veroordeeld aan [geïntimeerde sub 1] te betalen een bedrag van € 161.818,23 met rente (dictum onder 5.10), en in zoverre opnieuw rechtdoende:verklaart voor recht dat [geïntimeerde sub 1] een bedrag van € 100.000,00 aan dwangsommen heeft verbeurd uit hoofde van het arrest van 17 maart 2015;
veroordeelt [geïntimeerde sub 1] om aan [appellante] te betalen een bedrag gelijk aan het verschil tussen (i) hetgeen [appellante] aan [geïntimeerde sub 1] op grond van rov. 5.10 van het bestreden vonnis heeft betaald en (ii) een bedrag van € 61.818,23, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 4 november 2015 tot aan de dag van gehele voldoening van dat bedrag, welk verschil zal worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW daarover, te berekenen vanaf de dag van betaling door [appellante] aan [geïntimeerde sub 1] op grond van rov. 5.10 van het vonnis tot aan de dag van gehele voldoening;