Artikel ingezonden door Erwin Angad-Gaur, Kunstenbond/Ntb en directeur VCTN
100 jaar Ntb
Maurice Ferares (1922), oud-secretaris van de Ntb, heeft zich decennialang ingespannen voor de invoering van de Wet op de naburige rechten (WNR). Mede dankzij zijn goede contacten met internationale federaties kwamen de rechten begin jaren negentig ook daadwerkelijk terecht bij musici, en niet bij werkgevers.
Toen Nederland in 1912 een nieuwe Auteurswet kreeg, kraaide er geen
haan naar een soortgelijke regeling voor uitvoerende kunstenaars. Maar dat was een decennium later wel anders. ‘Door de opkomst van de grammofoon, radio en geluidsfilm werden vrijwel overal opnames van uitvoerende musici zonder hun toestemming en zonder enige vergoeding gebruikt,’vertelt Maurice Ferares, van 1956 tot en met 1991 secretaris van de Ntb. ‘Bij veel openbare gelegenheden, zoals bioscopen, cafés of balletvoorstellingen, werden musici vervangen door geluidsopnames. Dit leidde tot een enorm verlies aan werkgelegenheid.’ De Ntb legde volgens Ferares al in 1927 – toen in Nederland de eerste geluidsfilm werd vertoond – de vinger op de zere plek. Dat haalde echter toen, en ook tientallen jaren later, niet veel uit, al was het maar omdat de vakcentrale NVV, waarbij de Ntb was aangesloten, de omroepen steunde. ‘En die zagen een wettelijke regeling voor artiesten absoluut niet zitten. Immers, zij zouden artiesten vergoedingen moeten betalen. Ook auteurs en acteurs waren bang dat ze inkomsten zouden gaan missen. Dit heeft de invoering van een wet die uitvoerende musici en grammofoonproducenten beschermt, decennialang verhinderd.’
Dertig jaar bedenktijd
Nadat een deel van de wereld in 1961 overstag ging en artiesten en platenproducenten ‘rechten’ toekende (zie kader), had Nederland nog dertig jaar bedenktijd nodig. ‘De Ntb vond weinig steun bij de politiek,’ vertelt Ferares. ‘In de Tweede Ka- mer was het uiteindelijk de VVD’er Loek Hermans die platenproducenten en mu- sici steunde. Dat heeft ertoe bijgedragen dat er in 1993 een Wet op de naburige rechten (WNR) tot stand kwam. Ook de studie over het belang van rechten voor uitvoerende kunstenaars is nuttig geweest, onder meer ter voorbereiding van de discussie in de Tweede Kamer begin jaren tachtig. De studie is verricht door de Universiteit van Amster- dam, op verzoek van de Ntb en Buma.’ Wat ook hielp was dat premier Lubbers de Olympische Spelen van 1992 naar Amsterdam wilde halen. Dat was niet onomstreden: diverse partijen waren bang dat dit meer zou gaan kosten dan opleveren, vertelt auteursrechtenveteraan mr. Willem Wanrooij, eind jaren tachtig vanuit de Kunsten- bond FNV nauw betrokken bij de onderhandelingen over de inhoud van de WNR. ‘Lubbers stelde de critici gerust en zei: maak je geen zorgen, we gaan veel verdienen aan de internationale tv-uitzendingen. Maar wat bleek: die uitzen- dingen waren alleen goed beschermd tegen piraterij als Nederland akkoord ging met een televisieverdrag van de Raad van Europa, en dat kon alleen als ons land zou toetreden tot Rome!’
Steun internationale federaties
Maar over wat er nu precies in die nieuwe wet moest komen staan, waren partijen het niet snel eens. ‘Een van de hete hangijzers was bijvoorbeeld bij wie de rechten lagen in het geval van een dienstverband. Podiumkunstinstellingen en omroepen wezen op het auteursrechtmodel en wilden alle naburige rechten naar de werkgevers toetrekken. Ofwel: er moest een sterk werkgeversrecht komen. Achter de schermen pushte WVC voor deze oplossing, die absoluut niet door de Rome-beugel kon.’ Ferares speelde als secretaris van de Ntb een belangrijke rol in het ‘gevecht’ over de inhoud van de WNR. ‘Hij vertegenwoordigde de stem van de uitvoerende musici met verve en was er altijd bij als we op het ministerie van Justitie het wetsvoorstel bespraken. Heel waarde- vol was ook dat hij goede contacten onderhield met diverse internationale federaties. Hij zorgde ervoor dat er een delegatie van de FIM (Fédération Internationale des Musiciens) en de FIA (toneelkunstenaars) naar Den Haag kwam om de ambtenaren het werkgeversrecht uit het hoofd te praten. Dat heeft er zeker aan bijgedragen dat het werkgeversrecht in de definitieve WNR in afgezwakte vorm is opgenomen.’
De weg naar Rome
In 1961 werden met de Conventie van Rome de rechten van artiesten en platenproducenten vastgelegd, samen met die van omroepen. Omdat die rechten verwantschap vertonen met het al veel langer bestaande auteursrecht, worden ze ‘naburige rechten’ genoemd. Alle landen die de Conventie van Rome onder- schrijven, verplichten zich daarmee om de naburige rechten in wetgeving vast te leggen. Tot verrassing van onder meer de Ntb tekende Nederland niet. De Ntb verzocht de regering sindsdien diverse malen om de conventie te ondertekenen, onder meer middels een uitgebreid memorandum. Dit had e ect. In 1972 vroeg het ministerie van Justitie om advies van de commissie Auteursrechten. De commissie verzocht op haar beurt de Ntb om het standpunt van de vakbond nader toe te lichten. Daarop klom Ferares, voor de zoveel- ste maal, in de pen.
In de Muziekwereld van oktober 1972 schetste hij hoe de opkomst van radio, tv en geluidsdragers een WNR noodzakelijk maken en hoe moeizaam de weg daarnaartoe verliep. Zo was er de Tweede Wereldoorlog die aan alle initiatieven uit de jaren dertig een eind maakte. In 1948 pakte de Fédération Internationale des Musiciens (FIM) de kwestie weer op, samen met de aangesloten beroeps- organisaties, waaronder de Ntb. Ferares, die in 1951 op een congres in Wenen vicepresident werd van de FIM: ‘Datzelfde congres nam in 1951 een conventietekst aan waarin de rechten van uitvoerende kunstenaars en grammofoonproducenten werden vastgelegd. De auteurs bleven echter in de vorm van de Berner-Unie dwarsliggen en organiseerden in 1957 een tegenconferentie in Monaco, waar- uit een alternatieve conceptwet rolde. Wij hebben toen aan de minister van Justitie ge- schreven dat het Monaco-concept niet door de beugel kon. Het belangrijkste bezwaar was dat uitvoerende kunstenaars in hun eigen land niet zouden worden beschermd.’ In 1960 woonde Ferares namens de FIM de conferentie in Den Haag bij, waar een conventietekst werd aangenomen die een jaar later in Rome zou worden geaccepteerd. ‘De Ntb vond de Haagse concepttekst nog niet bevredigend, maar vond het beter een onvolkomen conventie te steunen, dan vele jaren te wachten op een verdere vervolmaking van het ontwerp.’
Deze bijdrage is geschreven door Jeroen Akkermans en komt uit Muziekwereld 2-2019