DOSSIERS
Alle dossiers
Gepubliceerd op dinsdag 5 augustus 2025
IEF 22835

Annotatie ingezonden door Bernt Hugenholtz.

Annotatie Bernt Hugenholtz bij het ONB-arrest

HvJEU 6 maart 2025, C-575/23, ECLI:EU:C:2024:923 & ECLI:EU:C:2025:141, NJ 2025/177 m.nt. P. B. Hugenholtz (FT, AL, ON tegen Belgische staat)

Deze noot bij het ONB-arrest van P.B. Hugenholtz, gepubliceerd in NJ 2025/177, bespreekt de toelaatbaarheid van een wettelijk verplichte overdracht van naburige rechten van orkestmusici in overheidsdienst aan hun werkgever, het Nationaal Orkest van België. Het Hof oordeelt dat een dergelijke overdracht zonder voorafgaande toestemming onverenigbaar is met het Unierecht. De zaak krijgt daarmee ook betekenis voor het Nederlandse recht, waar vergelijkbare bepalingen bestaan, zoals art. 7 en 8 Auteurswet. Hugenholtz bepleit in zijn noot een herziening van deze bepalingen: het Unierecht laat geen ruimte voor fictief makerschap of automatische overdracht.

11. Met dat al is aanpassing van de artikelen 7 en 8 Aw mijns inziens onvermijdelijk, nu het unierecht geen ruimte laat voor de constructie van een fictief makerschap, ook niet in de vorm van een weerlegbaar rechtsvermoeden. Ervan uitgaande dat in Nederland behoefte aan een bijzondere regel van werkgeversauteursrecht blijft bestaan, zou het voor de hand liggen dit artikel aan te passen naar het voorbeeld van art. 3 van de Wet op de Naburige Rechten, dat ten aanzien van uitvoerende kunstenaars voorziet in een veel milder werkgeversregime: “De werkgever is bevoegd de rechten van de uitvoerende kunstenaar […] te exploiteren, voor zover dit tussen partijen is overeengekomen dan wel voortvloeit uit de aard van de tussen hen gesloten arbeidsovereenkomst, de gewoonte of de eisen van redelijkheid en billijkheid.” Hier geen wettelijke fictie en geen vermoeden van overdracht; wel een vereiste van toestemming die impliciet kan blijken uit de arbeidsovereenkomst, de gewoonte of de redelijkheid en billijkheid. De kans dat deze constructie toetsing aan het unierecht overleeft acht ik vele malen groter dan krampachtig vasthouden aan het huidige art. 7 Aw. Aanpassing van art. 8 Aw aan de eisen van het unierecht kan ik mij moeilijk voorstellen. Mijns inziens is de tijd gekomen om afscheid te nemen van deze bepaling die altijd controversieel is geweest en in andere lidstaten geen equivalent heeft. Afhankelijk van de vorm waarin een nieuw art. 7 Aw gegoten wordt, zullen wellicht ook de regels van het Nederlandse auteurscontractenrecht moeten worden aangepast. Uit het ONB-arrest valt af te leiden dat auteurs in loondienst zich op dezelfde voet als zelfstandige auteurs kunnen beroepen op het bijzondere contractenrecht van de DSM-richtlijn. In Nederland werd tot voor kort aangenomen dat werknemers aan deze bijzondere bescherming geen behoefte hebben, nu zij reeds bescherming van het arbeidsrecht genieten, inclusief de sociale zekerheid waarmee de status van werknemer gepaard gaat. Weliswaar laat de huidige wet (art. 25b Aw) ruimte voor richtlijnconforme uitleg, maar het kan geen kwaad om in de wet te verduidelijken dat het auteurscontractenrecht voortaan ook geldt voor makers en uitvoerende kunstenaars in dienstverband.