Bijdrage ingezonden door Charles Gielen, Nauta Dutilh.
Charles Gielen onder HR MSD/TEVA
Noot Charles Gielen onder HR 3 november 2017, IEF 17666, eerder als: NJ 2018/178 (MSD tegen Teva). 1. De beslissing [IEF 17241] van de Hoge Raad betreft de beschermingsomvang van octrooien waarvan de conclusies de vorm hebben van wat men pleegt aan te duiden als Swiss-type claims. Deze oorspronkelijk door het Zwitserse octrooibureau bedachte vorm dient er toe om bescherming mogelijk te maken van uitvindingen die erin bestaan dat voor een bestaande stof (bijv. de stof in deze zaak: ribavirine) een nieuwe medische werking wordt ontdekt, de zogenaamde tweede medische indicatie. Het probleem is dat de stof al bekend is en dus niet meer nieuw; nieuwheid is een vereiste voor octrooiverlening. Ook zijn medische behandelmethoden van octrooibescherming uitgesloten, dus bescherming van het toedienen van een bekende stof voor de bestrijding van een andere ziekte dan waarvoor de stof al gebruikt werd, is niet mogelijk. De ook door het Europees Octrooibureau lange tijd toegelaten oplossing is de formulering van een conclusie als volgt: “het gebruik van stof X voor de bereiding van een geneesmiddel voor de behandeling van ziekte Y.” Als gevolg van een wijziging van het Europees Octrooiverdrag is het nu nog slechts mogelijk om voor de hier bedoelde uitvindingen de formulering te gebruiken: “stof X voor de behandeling van ziekte Y.” Op dit moment accepteert het Europees Octrooi Bureau alleen nog tweede medische indicatie octrooien in de laatste vorm, dus als een doelgebonden stof octrooi. In de onderhavige zaak gaat het om de beschermingsomvang een ouderwetse Swiss-type claim, in de vorm dus van een doelgebonden werkwijze octrooi. De Hoge Raad geeft een belangrijke beslissing zowel over de directe inbreuk op een dergelijk octrooi, als over de indirecte inbreuk en geeft in feite aan beide vormen van tweede medische indicatie octrooien dezelfde beschermingsomvang.