Column Henk Westbroek: grootstedelijke songfestivalliefde
Bij boksen is het verboden om onder de gordel te slaan en bij voetballen mag je niet met opzet iemand een doodschop geven. Bij deze twee wedstrijdsporten komen deelnemers soms goed weg met doen wat niet mag; maar er bestaan regels. Muziek is een wedstrijd zonder regels. En als er gesuggereerd wordt dat die regels wel degelijk bestaan, zijn ze lachwekkend onbenullig. Liedjes komen op de radio als de ballotagecommissie besluit dat ze ‘radiowaarde’ hebben. En in de serieuzere dagbladen krijgen platen een goede recensie als de muziek ‘urgentie’ bezit. Dat is op persoonlijke smaak gebaseerde willekeur. En dat zou helemaal niet kwalijk zijn als ruiterlijk werd toegegeven dat het zo was, maar dat hoor je zelden. Nooit eigenlijk. Bij wielrennen mag je renners niet de berg opduwen, maar in de muziek gebeurt niet anders. Grote uitgevers en platenmaatschappijen die financiële belangen bij artiesten en Spotify hebben, lukt het vrij makkelijk om ‘hun’ liedjes op lijstjes te krijgen. Dus om die bij voorrang onder de aandacht van luisteraars te brengen. Die aandacht garandeert geen succes, maar het helpt wel.
Geen aandacht garandeert altijd vergetelheid. Binnen deze wedstrijd zijn artiesten in vrijwel alle gevallen een noodzakelijk kwaad. Het gaat namelijk pas in de laatste plaats om hen. Laten we de muziekwedstrijd der muziekwedstrijden als voorbeeld nemen. Het Songfestival. In 1993 werden Fluitsma, Van Tijn en ik gevraagd om voor Ruth Jacott een Songfestivalliedje te maken dat winnen zou als de Songfestivalbazen er vrede mee hadden. De televisieregisseur van het Nederlands Songfestival Rinus Spoor, briljant en aimabel, liep ik bij de VARA tegen het lijf. Op mijn vraag of de stemming van het volk geen roet in het eten gooien kon, parafraseerde hij de uitspraak dat het er niet om gaat wie de stem uitbrengt maar wie de stemmen telt. We wonnen. Als gevolg van de deskundige ‘vakjury’ en ‘de stem des volks’. Sindsdien heb ik nooit meer de behoefte gevoeld om – tegen betaling nog wel – te stemmen op een artiest of een liedje als dat volgens de zendgemachtigde de uitslag van een muziekwedstrijd zou beïnvloeden.
Enfin, het Songfestival. Verschillende Nederlandse steden moesten financieel tegen elkaar opboksen om dat binnen te slepen. Was er één stad bij die in de race stapte om het Europese popliedje onder de aandacht te brengen? In mijn woonplaats Utrecht wordt jaarlijks Het Festival Oude Muziek juist om die reden georganiseerd. Maar het Songfestival? Dat vinden stadsbestuurders stilzwijgend kutmuziek, wat dan logischerwijs pooierachtig gedrag rechtvaardigt. Voorbeeldje? Mijn stadswethouder Lot van Hooijdonk stuurde haar vriendin op de fiets met een kansloos bidbook naar Hilversum. Kansloos, want een Songfestival vanuit een circustent mag namelijk niet van de organisatie, maar dat was precies het voorstel. Het fietskoeriersbedrijf van Lots partner kreeg tonnen gratis mediareclame. Missie geslaagd. Alle andere steden die meedongen zwegen eensgezind over de muziek en rekenden zich eensgezind rijk aan een te verwachten toeristenstroom. De artiesten krijgen voor het meedoen aan dit toeristische miljoenenspektakel geen cent. Maar staan in de rij om het lot uit de loterij te mogen winnen. Omdat winst of zelfs verlies met een ijzersterk liedje – zoals dat van Anouk en The Common Linnes – een doorbraak op het Europese muziekfront betekenen kan. En ondertussen tijdens de uitslag maar hopen dat er eerlijk gestemd wordt. Of juist niet.
Auteur: Henk Westbroek. Deze column verschijnt binnenkort in Performers Magazine 3, 2019.