DOSSIERS
Alle dossiers
Gepubliceerd op woensdag 11 april 2018
IEF 17614
Hof Den Haag ||
10 apr 2018
Hof Den Haag 10 apr 2018, IEF 17614; (tot voeging: JMN en Delicasea in Top Logistics tegen MHCS), https://ie-forum.nl/artikelen/een-incident-tot-zekerheidsstelling-voegen-en-de-proceskosten

Uitspraak mede ingezonden door Jan Jacobi, Hofhuis Alkema Groen.

Een incident tot zekerheidsstelling, voegen en de proceskosten

Hof Den Haag 10 april 2018, IEF 17614; ECLI:NL:GHDHA:2018:624 (tot voeging: JMN en Delicasea in Top Logistics tegen MHCS) Merkenrecht. Incident zekerheidstelling en incident voeging na IEF 16718. MHCS c.s. vordert ex art. 208 Rv en art. 6:51 BW een zekerheidstelling door JMN van (i) EUR 3.000,- voor de proceskosten ex art. 1019h Rv in het incident tot voeging, en (ii) EUR 15.000,- voor de proceskosten ex art. 1019h Rv in het hoofdgeding. Echter het enkele feit dat JMN en Delicasea lege vennootschappen binnen een concern zijn die al jaren geen handelsactiviteiten ontplooien, brengt op zichzelf niet mee dat zij misbruik van recht maken door zich in een procedure te voegen. Vordering tot zekerheidsstelling wordt afgewezen. Een incident tot zekerheidstelling is een zeer eenvoudig en niet bewerkelijk incident. Het indicatietarief in IE-zaken voor de Gerechtshoven: het liquidatietarief is van toepassing. JMN mag zich voegen en maakt aanspraak op 1019h Rv.

12. Voor zover MHCS c.s. betoogt dat (zekerheidstelling op haar plaats is omdat) JMN c.s. misbruik van recht maakt door zich als lege vennootschap te voegen in een procedure, heeft zij deze stelling naar het oordeel van het hof onvoldoende onderbouwd. Het enkele feit dat JMN en Delicasea lege vennootschappen (binnen een concern, te weten de Van Caem Klerks groep) zijn die al jaren geen handelsactiviteiten ontplooien (hetgeen zij overigens lijken te betwisten), brengt – mede gelet op het zwaarwegende recht op toegang tot de rechter zoals neergelegd in art. 6 EVRM – op zichzelf niet mee dat zij misbruik van recht maken door zich in een procedure te voegen.

26. JMN c.s. maakt in dit verband aanspraak op een vergoeding van proceskosten op de voet van art. 1019h Rv à EUR 3.000,-. MHCS c.s., die ook proceskosten op de voet van art. 1019h Rv had gevorderd, heeft ter zitting, nadat het hof had meegedeeld de gevorderde zekerheidstelling te zullen afwijzen, desgevraagd laten weten dat art. 1019h Rv haars inziens niet van toepassing is op dit incident, zodat het liquidatietarief van toepassing is.

27. De vraag of het incident tot zekerheidstelling onder het bereik van art. 14 Handhavingsrichtlijn4, art. 1019h Rv en de Indicatietarieven in IE-zaken voor de Gerechtshoven 20175 valt, kan in het midden blijven gelet op het volgende.

28. Indien zou moeten worden aangenomen dat genoemde regelingen daarop van toepassing zijn, moet een incident als het onderhavige zelfstandig worden beoordeeld voor wat betreft de indeling in één van de categorieën genoemd in de Indicatietarieven. Een incident tot zekerheidstelling is, in zijn algemeenheid en ook in dit geval, naar het oordeel van het hof een zeer eenvoudig en niet bewerkelijk incident. Dat betekent dat het in deze zaak dan valt in categorie Ia, zodat – ook indien moet worden aangenomen dat dit incident onder het bereik van genoemde regelingen valt – het liquidatietarief van toepassing is. Dat is in dit geval een redelijke en evenredige proceskostenvergoeding in de zin van art. 14 Handhavingsrichtlijn. De proceskosten in het incident tot zekerheidstelling zullen dus worden begroot aan de hand van het liquidatietarief (1 punt, tarief II; het pleidooi wordt toegerekend aan het voegingsincident). De proceskostenveroordeling zal uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard, zoals door JMN c.s. gevorderd.

31. Voor het incident tot voeging geldt hetzelfde als hiervoor overwogen in 27 en 28. De proceskosten in het incident tot voeging zullen dus worden begroot aan de hand van het liquidatietarief (2 punten, tarief II). De proceskostenveroordeling zal uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard, zoals door JMN c.s. gevorderd. De proceskosten van Top Logistics worden begroot op nihil omdat zij in haar memorie en bij pleidooi uitsluitend naar voren heeft gebracht dat zij zich refereert aan het oordeel van het hof en dat een eventuele proceskostenveroordeling niet ten laste van haar kan komen.