DOSSIERS
Alle dossiers
Gepubliceerd op vrijdag 17 november 2006
IEF 2953
De weergave van dit artikel is misschien niet optimaal, omdat deze is overgenomen uit onze oudere databank.

Eerst even voor jezelf lezen

- Gerechtshof Arnhem 7 november 2006, LJN: AZ2563

"Uit een en ander volgt dat het geschil in hoger beroep zich toespitst op de vraag of appellant en geïntimeerde gemeenschappelijk de auteursrechten bezitten van de software van het motormanagementsysteem ECU 3.00. Appellant stelt dat dit het geval is en dat - zo begrijpt het hof – daarom de reconventionele vordering van geïntimeerde niet toewijsbaar is. Computerprogramma's - waaronder te begrijpen software als in deze zaak aan de orde - behoren krachtens artikel 10 lid 1 onder 12 Aw tot de werken waarop auteursrecht kan bestaan. Op grond van artikel 2 lid 1 van de Richtlijn betreffende de rechtsbescherming van computerprogramma's (Richtlijn nr. 91/250/EEG van de Raad van 14 mei 1991, PbEG 1991, L 122/42, zoals gewijzigd bij richtlijn 93/98/EEG van 29 oktober 1993, PbEG 1993, L 290/9, hierna: de Richtlijn) geldt, voor zover van belang, als maker van een computerprogramma de natuurlijke persoon of de groep van natuurlijke personen die het programma gemaakt heeft. Op grond van artikel 2 lid 2 van de Richtlijn geldt verder dat indien een computerprogramma door een groep van natuurlijke personen gezamenlijk is gemaakt, deze personen gezamenlijk houder zijn van de exclusieve rechten. Hoewel aan de Richtlijn geen rechtstreekse werking toekomt is het hof wel gehouden de relevante bepalingen uit de Auteurswet zoveel mogelijk in overeenstemming met de Richtlijn uit te leggen en toe te passen. Op appellant rust de last de feiten te stellen die op het door hem gestelde gezamenlijk houderschap kunnen duiden alsmede, gelet op de gemotiveerde betwisting door [geïntimeerde], in beginsel de last zijn stellingen ter zake te bewijzen (artikel 150 Rv). In verband met de bij repliek als productie 7a en 7b overgelegde schriftelijke stukken – te weten de broncodes met vermelding van ‘Dutch Radio Engineering’ - stelt het hof voorop dat het bewijsvermoeden van artikel 4 Aw in hoger beroep niet aan de orde is. Daarvan heeft de rechtbank in het tussenvonnis van 18 augustus 2004 (rov. 4.4) immers al geoordeeld dat dit in de omstandigheden van het onderhavig geval niet geldt, en tegen dat oordeel is appellant in hoger beroep niet opgekomen."

Lees arrest hier.


- GvEA 16 november 2006, zaak T-278/04, Jabones Pardo / OHMI - Quimi Romar (YUKI)

Niet in het Nederlands beschikbaar. Lees het arrest hier.