DOSSIERS
Alle dossiers
Gepubliceerd op vrijdag 16 november 2012
IEF 12011
De weergave van dit artikel is misschien niet optimaal, omdat deze is overgenomen uit onze oudere databank.

Eerste boete(matiging) voor toekomstige producten of diensten

Rechtbank Amsterdam 14 november 2012, LJN BY3391 (TROS tegen CvdM)

Als randvermelding. Parallel gepubliceerd met RB 1540. Mediarecht. Vermijdbare uiting met wervend karakter, (beperkte) matiging van de boete. Uit't persbericht van het CvdM: De rechtbank Amsterdam heeft het Commissariaat voor de Media in het gelijk gesteld in een zaak rond het kinderprogramma 'Het Sprookjesboomfeest' van de TROS. De rechtbank bevestigde het oordeel van het Commissariaat [IEF 10017] dat de omroep zich met het programma niet aan de Mediawet heeft gehouden.

Het Commissariaat is verheugd over deze uitspraak. De publieke omroep moet een veilige haven zijn voor kinderen. Publieke media-instellingen mogen in hun programma's geen reclame maken en ze mogen buiten de programma's niet dienstbaar zijn aan het maken van winst door commerciële partijen. Het is een belangrijke toezichtstaak van het Commissariaat om dit te voorkomen.

Het programma bevatte verboden reclame-uitingen. Bovendien maakte de TROS zich dienstbaar aan de commerciële belangen van de Efteling. De omroep bood namelijk met het uitzenden van het kinderprogramma kort voor de introductie van de attractie Sprookjesboom, de Efteling de kans om via het programma alvast interesse voor die attractie te wekken.

Het Commissariaat legde voor beide overtredingen een boete op van € 60.000. De TROS stelde tegen dit besluit beroep in. De rechtbank zag aanleiding om de totale hoogte van de gezamenlijke boetes te matigen tot € 108.000. Dat doet niet af aan het inhoudelijke oordeel dat de TROS de overtredingen heeft begaan.

2.5. De rechtbank komt aldus tot de conclusie dat sprake is van vermijdbare uitingen met een wervend karakter ten aanzien van de Efteling als zodanig en ten aanzien van de attractie “Sprookjesboom”, waarmee eiseres artikel 2.89, eerste lid, onder b, van de Mediawet heeft geschonden. Verweerder heeft zich echter ten onrechte op het standpunt gesteld dat de vermijdbare uitingen in het programma eveneens een wervend karakter ten aanzien van de musical hebben.

2.9 (...) Daarnaast ziet de rechtbank een boeteverlagende omstandigheid in het feit dat verweerder nog nooit een boete heeft opgelegd voor reclame-uitingen met een wervend karakter ten aanzien van toekomstige producten en/of diensten.

2.3. In dit verband stelt eiseres dat enkel sprake kan zijn van het maken van vermijdbare reclame indien sprake is van een ten tijde van de uitzendingen reeds bestaand product of dienst. De rechtbank is echter van oordeel dat uit de wet noch uit de jurisprudentie volgt dat vermijdbare uitingen alleen kunnen worden gedaan ten aanzien van bestaande producten en/of diensten. Met verweerder acht de rechtbank het aannemelijk dat een reclame-uiting zich in het geheugen van de kijker kan nestelen en derhalve een wervend karakter kan hebben ten aanzien van toekomstige producten of diensten.

2.4. Vaststaat dat op 1 april 2010 de attractie “Sprookjesboom” in de Efteling is geopend. Daarnaast is in het Eftelingtheater een musical “Sprookjesboom” opgevoerd. Gelet hierop ziet de rechtbank aanleiding om te beoordelen of sprake is van vermijdbare uitingen ten aanzien van de Efteling als zodanig, danwel ten aanzien van deze attractie of musical.
- De rechtbank acht het aannemelijk dat de Efteling als zodanig op het moment dat het programma werd uitgezonden bij het gemiddelde publiek bekend was. Van belang is dat het hoofdbestanddeel van het programma, de zogenaamde “Sprookjesboom”, tevens een onderdeel is van het Sprookjesbos in de Efteling. De uitingen in het programma zoals het logo en de naam van het programma, het decor, de handpoppen, de sprookjesfiguren en de muziek dragen naar het oordeel van de rechtbank, in samenhang met het tonen/noemen van de naam “Sprookjesboom” (in welke vorm dan ook), bij aan de identificeerbaarheid van de Efteling als zodanig. Gelet hierop moeten deze uitingen in het programma worden aangemerkt als vermijdbare uitingen die onmiskenbaar tot gevolg hebben dat de afname van producten of diensten van de Efteling wordt bevorderd.
- De attractie is ongeveer zes weken na de laatste uitzending van het programma in de Efteling geopend. Gelet op hetgeen onder rechtsoverweging 2.3 is overwogen, kunnen vermijdbare uitingen ook een wervend karakter hebben ten aanzien van nog toekomstige producten en/of diensten. De rechtbank acht het aannemelijk dat de vermijdbare uitingen na een periode van zes weken nog in het geheugen van de gemiddelde kijker zijn genesteld en derhalve nog steeds een wervend effect kunnen hebben. Gelet op dit herinneringseffect moeten voornoemde uitingen naar het oordeel van de rechtbank eveneens als vermijdbare uitingen met een wervend karakter worden aangemerkt ten aanzien van de attractie.
- Met betrekking tot de vraag of voornoemde uitingen eveneens een wervend karakter hebben ten aanzien van de musical, acht de rechtbank het volgende van belang. De musical is in de periode van 2 augustus 2009 tot en met 6 september 2009 opgevoerd in het Eftelingtheater en vanaf december 2010 in theaters door het hele land. Nu de eerste serie voorstellingen ten tijde van de uitzendingen al was afgesloten, kunnen de uitingen niet een voor die serie wervend karakter hebben. Gelet op de periode gelegen tussen de laatste uitzending medio februari 2010 en de tweede serie voorstellingen, kan naar het oordeel van de rechtbank alleen al vanwege het tijdsverloop zonder nadere bewijsvoering niet worden aangenomen dat de reclame-uitingen een wervend karakter hebben ten aanzien van deze laatste serie musicalvoorstellingen.

2.5. De rechtbank komt aldus tot de conclusie dat sprake is van vermijdbare uitingen met een wervend karakter ten aanzien van de Efteling als zodanig en ten aanzien van de attractie “Sprookjesboom”, waarmee eiseres artikel 2.89, eerste lid, onder b, van de Mediawet heeft geschonden. Verweerder heeft zich echter ten onrechte op het standpunt gesteld dat de vermijdbare uitingen in het programma eveneens een wervend karakter ten aanzien van de musical hebben.
2.9. Nu de rechtbank echter ook van oordeel is dat verweerder ten onrechte heeft aangenomen dat het programma vermijdbare uitingen met een wervend karakter ten aanzien van de musical “Sprookjesboom” bevat, dient de boete te worden gematigd. Daarnaast ziet de rechtbank een boeteverlagende omstandigheid in het feit dat verweerder nog nooit een boete heeft opgelegd voor reclame-uitingen met een wervend karakter ten aanzien van toekomstige producten en/of diensten. In de Beleidslijn is immers de omstandigheid dat de interpretatie van de geschonden norm niet eerder is betrokken in het toezichtsbeleid van het Commissariaat als boeteverlagende omstandigheid opgenomen (zie ook de uitspraak van de Afdeling van 27 juni 2012, LJN: BW9561).
De rechtbank ziet in deze twee omstandigheden aanleiding om de opgelegde boete van
€ 60.000, - te matigen met 10% naar een bedrag van € 54.000.-. Voor verdere matiging bestaat onder de gegeven omstandigheden geen grond. De gematigde boete wordt door de rechtbank als evenredig gezien.