DOSSIERS
Alle dossiers
Gepubliceerd op dinsdag 25 maart 2025
IEF 22615
Hof Den Haag ||
29 okt 2024
Hof Den Haag 29 okt 2024, IEF 22615; ECLI:NL:GHDHA:2024:2637 ([X] te [Z] , belanghebbende, tegen de Inspecteur van de Belastingdienst), https://ie-forum.nl/artikelen/geen-schending-van-gelijkheid-vertrouwen-of-rechtszekerheid-bij-belastingheffing-eob-werknemer

Geen schending van gelijkheid, vertrouwen of rechtszekerheid bij belastingheffing EOB-werknemer

Hof Den Haag 29 oktober 2024, IEF 22615; ECLI:NL:GHDHA:2024:2637 (belanghebbende tegen de Inspecteur van de Belastingdienst). Belanghebbende werkt in de jaren 2006 tot en met 2018 bij het Europees Octrooibureau (EOB) in Nederland, heeft de Nederlandse nationaliteit en woont in deze jaren in Nederland. Bij aanvang van zijn werkzaamheden heeft het ministerie van Buitenlandse Zaken aan hem de status BO/NL toegekend. In geschil is of belanghebbendes inkomen uit sparen en beleggen bij hem in de heffing van inkomstenbelasting mag worden betrokken. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend met een beroep op het gelijkheidsbeginsel, rechtszekerheidsbeginsel en vertrouwensbeginsel. De Inspecteur beantwoordt deze vraag bevestigend. De rechtbank heeft geoordeeld dat belanghebbende geen recht heeft op een vrijstelling van belastingheffing over het inkomen uit sparen en beleggen, omdat hij de Nederlandse nationaliteit heeft. Belanghebbende stelt echter dat hij vanwege zijn Nederlandse nationaliteit ongelijk wordt behandeld ten opzichte van EOB-werknemers die niet de Nederlandse nationaliteit hebben, in het buitenland zijn aangeworven en al tien jaar of langer in Nederland verblijven. Belanghebbende stelt dat sprake is van begunstigend beleid op grond waarvan werknemers van het EOB die meer dan tien jaar in Nederland werkzaam zijn, anders dan belanghebbende, geen inkomstenbelasting hoeven te betalen over hun inkomen uit sparen en beleggen. Hij maakt deze stelling echter niet aannemelijk.

Het Hof oordeelt hierover, met verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 9 januari 2015, dat belanghebbendes klacht over ongelijke behandeling niet slaagt. De beoordeling of een personeelslid duurzaam verblijf houdt, gebeurt door het ministerie van Buitenlandse Zaken, en wel naar de situatie ten tijde van aanvang van de werkzaamheden. Daarom berust belanghebbendes standpunt volgens het Hof op een misvatting over de betekenis van het begrip duurzaam verblijf bij toepassing van regelingen voor diplomatieke ambtenaren. Van een ongelijke behandeling van gelijke gevallen is volgens het Hof geen sprake. 

Belanghebbende beroept zich daarnaast op het vertrouwensbeginsel vanwege een uitlating van minister Zalm van Financiën in de Tweede Kamer, die erop neerkomt dat de inkomenseffecten van de voorgestelde Wet inkomstenbelasting 2001 positief zouden zijn. Het Hof verwerpt dit beroep, omdat minister Zalm deze uitlating deed in zijn hoedanigheid van medewetgever, niet als uitvoerder van de belastingwet. Daarom kan belanghebbende aan deze uitlating geen gerechtvaardigd vertrouwen ontlenen. Het Hof stelt verder vast dat er geen sprake is van schending van het rechtszekerheidsbeginsel. Evenmin acht het Hof de uitspraak van de rechtbank onvoldoende gemotiveerd. Volgens het Hof is voldoende ingegaan op alle door belanghebbende genoemde gronden. Het hoger beroep is ongegrond en het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

5.11.3. Het standpunt van belanghebbende dat het arrest van 9 januari 2015 niet op hem van toepassing is, omdat de belanghebbende in die procedure, anders dan belanghebbende, onder artikel 10, lid 2, van de Zetelovereenkomst valt, faalt. De definitie van het begrip duurzaam verblijf is voor beide leden van die bepaling gelijkluidend, zodat voor personeel dat binnen de categorie van artikel 10, lid 1, van de Zetelovereenkomst valt hetzelfde heeft te gelden als voor personeel dat binnen de categorie van lid 2 van die bepaling valt, namelijk dat onder beide leden geen belasting over het voordeel uit sparen en beleggen is verschuldigd indien ten tijde van de aanvang van de werkzaamheden voor het EOB het desbetreffende personeelslid niet duurzaam verblijf houdt in Nederland. 

5.12.2. Minister Zalm heeft deze uitlatingen gedaan in zijn hoedanigheid van medewetgever en niet in zijn hoedanigheid van uitvoerder van de belastingwet, hetgeen reeds aan een beroep op het vertrouwensbeginsel, zijnde een algemeen beginsel van behoorlijk bestuur, in de weg staat. Voor het overige sluit het Hof zich aan bij hetgeen de Rechtbank in r.o. 15 van haar uitspraak heeft geoordeeld. Belanghebbendes beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt derhalve evenmin.