DOSSIERS
Alle dossiers
Gepubliceerd op maandag 15 mei 2006
IEF 2064
De weergave van dit artikel is misschien niet optimaal, omdat deze is overgenomen uit onze oudere databank.

Hersteld

Rechtbank Arnhem, 15 mei 2006, LJN: AX1570.  Protestantse Kerk In Nederland ("PKN") tegen Hersteld Hervormde Kerk (eerder bericht hier).

Interessante zaak over het recht op geloofsaanduidingen. Aardig  is dat de rechtbank aanneemt dat de leden van de voormalige Nederlands Hervormde Kerk die niet met de fusie wilden meedoen, zijn uitgetreden uit dit kerkelijk verband, terwijl uit het oogpunt van geloofsbelijdenis wellicht ook te verdedigen is dat juist de fuserende leden zijn uitgetreden. Hoe dan ook, de Hersteld Hervormde Kerk (HHK) mag zich niet langer Hersteld Nederlandse Hervormde Kerk noemen, “hoe gerechtvaardigd ook het verlangen daartoe uit geloofsoverwegingen zou mogen zijn.”
 
Op 1 mei 2004 zijn de Nederlandse Hervormde Kerk (hierna: de NHK), de Gereformeerde Kerken in Nederland en de Evangelisch-Lutherse Kerk (in het Koninkrijk der Nederlanden) verenigd in de PKN. Het daartoe strekkende besluit van de NHK is op 12 december 2003 door haar generale synode genomen. Verscheidene leden van de gemeenten van de NHK zijn omstreeks de hiervoor genoemde fusie tot de conclusie gekomen dat zij geen deel uit willen maken van de PKN. Zij hebben aangegeven samen verder te gaan in een kerkelijk verband. Dit heeft geresulteerd in de oprichting van de Hersteld Hervormde Kerk (HHK).

Op 15 mei 2004 heeft de generale synode van het nieuwe kerkgenootschap echter besloten op landelijk niveau de naam ‘Hersteld Nederlandse Hervormde Kerk’ te zullen gaan voeren. Daarop heeft de PKN de HHK laten weten dat zij als enig rechtsopvolger onder algemene titel van de NHK rechthebbende is ten aanzien van (onder meer) de namen ‘Nederlandse Hervormde Kerk’ en ‘(Nederlandse) Hervormde Gemeente’. De PKN heeft de HHK gesommeerd het voeren van deze namen te staken en gestaakt te houden. De HHK heeft geen gehoor gegeven aan de sommaties van de PKN.

Op 31 augustus 2004 hebben de PKN en de HHK een vaststellingsovereenkomst gesloten, waarin, voor zover van belang, het volgende is opgenomen:  “HHK zal zich met ingang van heden bedienen van de naam “Hersteld Hervormde Kerk” c.q. de afkorting: “HHK”. Na het tekenen van de vaststellingsovereenkomst heeft de HHK haar naam gewijzigd in Hersteld Hervormde Kerk en is zij, met veel van de bij haar aangesloten gemeenten, de overeengekomen naam daadwerkelijk gaan voeren.

Op 28 januari 2006 heeft de generale synode van de HHK echter besloten de overeengekomen namen niet in haar kerkorde op te nemen.

Kernvraag die in dit kort geding dient te worden beantwoord is of de HHK is gehouden de tussen haar en de PKN op 31 augustus 2004 gesloten vaststellingsovereenkomst na te komen.

Voorop wordt gesteld dat ingevolge artikel 2:2 lid 1 BW zowel de PKN als de HHK als kerkgenootschap rechtspersoonlijkheid bezit en uit dien hoofde bevoegd is overeenkomsten te sluiten. Daarbij merkt de voorzieningenrechter op dat de burgerlijke rechter weliswaar niet mag treden in vragen die zijn gelegen op het gebied van geloof en belijdenis, maar wel in vragen die betrekking hebben op de wijze waarop partijen aan het rechtsverkeer deelnemen.

In zoverre speelt de vraag of de generale synode nog goedkeuring moest geven aan de vaststellingsovereenkomst ook geen rol nu een dergelijke goedkeuring niet als uitdrukkelijke voorwaarde voor de geldigheid in de vaststellingsovereenkomst is opgenomen. Immers, civielrechtelijk gezien kan de HHK - blijkens de aanhef van de vaststellingsovereenkomst is zij de contractspartij - een overeenkomst sluiten met een andere partij die rechtens bij niet nakoming daarvan ook afdwingbaar is.

Voor de beoordeling van de kernvraag zal echter op de voet van de bekende Haviltex-maatstaf  behalve naar de inhoud van de vaststellingsovereenkomst ook moeten worden gekeken naar de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de bepalingen van die overeenkomst mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.

Gezien de ten processe en in de stukken uiteengezette wijze, waarop de fusie van de NHK, de Gereformeerde Kerken Nederland en de Evangelisch-Lutherse Kerk in het Koninkrijk der Nederlanden tot de PKN heeft plaatsgevonden, moet er in dit kort geding voorshands van worden uitgegaan dat de rechtspersoon NHK bij meerderheidsbesluit is opgegaan in de PKN, waardoor de PKN juridisch de rechtsopvolger van de NHK is geworden. Voorshands moet dan ook worden aangenomen dat de leden van de voormalige NHK die niet met de fusie wilden meedoen, zijn uitgetreden uit dit kerkelijk verband en vlak na de fusie van 1 mei 2004 een nieuw kerkelijk verband, de HHK, hebben opgericht. In hoeverre zij hiermee het gedachtegoed van de NHK hebben voortgezet is een kerkrechtelijke vraag, die in dit kort geding in het midden kan blijven.

Naar de stellingen van de HHK wordt het door hen opgerichte kerkelijk verband geregeerd door de kerkorde van de NHK uit 1951, zoals die voor de fusie en uittreding voor de NHK gold. Dit feit kan echter naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet meebrengen dat de HHK ook de in artikel 1 van die kerkorde opgenomen naam van de NHK onverkort kan voeren – hoe gerechtvaardigd ook het verlangen daartoe uit geloofsoverwegingen zou mogen zijn –, nu de oorspronkelijk rechthebbende op die naam is opgegaan in de PKN.

Het lag en ligt dan ook in de rede dat de HHK haar kerkorde zal moeten wijzigen in die zin dat de daarin opgenomen naam niet geheel identiek zal zijn aan de tot 2004 door de NHK gevoerde naam.

Vrijwel onmiddellijk na het uittreden en de oprichting van de HHK zijn de PKN en de HHK met elkaar in overleg getreden met betrekking tot de naamskwestie. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is het aannemelijk dat het voor de PKN in die periode allerminst duidelijk was dát de HHK een eigen kerkorde had en welke kerkorde zij dan precies hanteerde. Voorshands geoordeeld betekent dit dat de PKN er geen rekening mee behoefde te houden dat de HHK de vaststellingsovereenkomst slechts wilden aangaan onder de ontbindende voorwaarde dat haar generale synode in een tweede bijeenkomst de overeengekomen naamswijziging zou goedkeuren.

Een en ander wordt versterkt door het feit dat de HHK haar naam onmiddellijk heeft gewijzigd in Hersteld Hervormde Kerk en vervolgens die naam, met veel van de bij haar aangesloten gemeenten, ook daadwerkelijk is gaan voeren. Uiteindelijk heeft de HHK bijna anderhalf jaar lang zonder problemen de nieuwe naam gevoerd. Voorts is voor het aannemen van een nieuwe naam weliswaar een dubbele synode vereist, maar voor het afzien van het gebruik van bepaalde namen niet.

Met betrekking tot de bedoeling van partijen overweegt de voorzieningenrechter nog dat niet anders kan worden geoordeeld dan dat de PKN en de HHK de intentie hadden om met betrekking tot de naamskwestie bindende afspraken met elkaar te maken. Onder deze omstandigheden mocht de PKN ervan uitgaan dat het moderamen van de HHK bevoegd was bindende afspraken op dit punt te maken. De HHK heeft op zijn minst genomen de schijn gewekt dat het moderamen bevoegd was de HHK rechtsgeldig te vertegenwoordigen door hangende het dreigende kort geding met de PKN om de tafel te gaan zitten.

De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat gelet op deze omstandigheden (het moderamen van) de PKN er redelijkerwijs vanuit mocht gaan dat het moderamen van de HHK handelde namens de HHK met de bedoeling tussen partijen bindende afspraken te maken.

Het een en ander leidt naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter tot de conclusie dat de HHK, door (wederom) gebruik te maken van de namen “Hersteld Nederlandse Hervormde Kerk”, “Nederlandse Hervormde Gemeente (in hersteld verband)” en “Hervormd Kerkblad” toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen voortvloeiend uit de op 31 augustus 2004 gesloten vaststellingsovereenkomst. Het primair gevorderde zal daarom worden toegewezen.

Lees het vonnis hier.