DOSSIERS
Alle dossiers
Gepubliceerd op vrijdag 29 januari 2021
IEF 19734
Rechtbank Amsterdam ||
13 jan 2021
Rechtbank Amsterdam 13 jan 2021, IEF 19734; (Coast Cycles c.s. tegen Phatfour B.V.), https://ie-forum.nl/artikelen/hoofdelijke-verbondenheid-biedt-voldoende-zekerheid-voor-verhaal

Uitspraak ingezonden door Marga Verwoert en Lotte Rutgers, Leeway Advocaten.

 

Hoofdelijke verbondenheid biedt voldoende zekerheid voor verhaal

Rechtbank Amsterdam 13 januari 2021, IEF 19734; C/13/687054 / HA ZA 20-741 (Coast Cycles c.s. tegen Phatfour) Incidentieel vonnis. De vorderingen van Coast Cycles c.s. (CCS) betreffen de door hen gestelde auteursrechten op bepaalde fietsen die worden verkochten in geheel Europa. Phatfour vordert dat CCS wordt bevolen zekerheid te stellen voor de proceskosten tot betaling waarvan CCS veroordeeld zou kunnen worden. Zij stelt dat aan de zijde van Phatfour onzekerheid bestaat of zij een eventuele kostenveroordeling kan verhalen. In dat geval biedt artikel 224 lid Rv de mogelijkheid om een procespartij te bevelen zekerheid te stellen voor een eventuele kostenveroordeling, tenzij één van de in art. 224 lid 2 Rv genoemde uitzonderingen van toepassing is. CCS c.s. hebben aangevoerd dat een onverhoopte kostenveroordeling van hen hoofdelijk zal worden uitgesproken. Daarmee is het redelijkerwijs aannemelijk dat verhaal voor de proceskostenveroordeling in Nederland mogelijk zal zijn. Bovendien kan niet uit de stellingen van de gedaagde partij worden afgeleid dat indien de vorderingen worden afgewezen, dat er een kostenveroordeling zal volgen waarin de Singaporese partij wel en de Nederlandse partij niet in de proceskosten zal worden veroordeeld. Naar het oordeel van de rechter geeft deze hoofdelijke verbondenheid voldoende zekerheid voor verhaal van de proceskostenveroordeling in Nederland. De incidentele vordering van Phatfour wordt dan ook afgewezen. 

3.5. In dit geval is sprake van een vennootschappelijke relatie tussen CCS en CCE waarbij CCE in Nederland is gevestigd en CCS in het buitenland. Uit de dagvaarding en de aard van de ingestelde vorderingen blijkt dat CCS en CCE dezelfde belangen nastreven bij hun vorderingen. In het petitum wordt geen onderscheid gemaakt tussen vorderingen van CCS en vorderingen van CCE. Uit de stellingen van CCS en CCE kan - voor zover dit mogelijk is in een incident- niet worden afgeleid dat indien Phatfour (grotendeels) in het gelijk wordt gesteld er een kostenveroordeling zal volgen waarin CCS wel en CCE niet in de kosten zal worden veroordeeld. Vooralsnog is aannemelijk dat in het geval Phatfour in het gelijk wordt gesteld, zowel CCS als CCE in de proceskosten zullen worden veroordeeld. Een eventuele proceskostenveroordeling brengt mee dat CCS en CCE ieder voor het geheel aansprakelijk zijn. In dat geval zal immers sprake zijn van een hoofdelijke verbondenheid tot voldoening van die (eventuele) kostenveroordeling, zo volgt uit rechtspraak van de Hoge Raad (zie HR 17 maart 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA5169). Dat betekent, anders dan Phatfour betoogt, dat gegeven het feit dat CCE in Nederland is gevestigd in deze zaak redelijkerwijs aannemelijk is dat verhaal voor de proceskostenveroordeling in Nederland mogelijk zal zijn en op grond van artikel 224 lid 2 onder c Rv geen verplichting bestaat tot het stellen van zekerheid.