DOSSIERS
Alle dossiers
Gepubliceerd op donderdag 4 april 2019
IEF 18370
||
30 jan 2019
30 jan 2019, IEF 18370; ECLI:EU:C:2019:76 (Planta Tabak), https://ie-forum.nl/artikelen/hvj-eu-etiketteringsverboden-tabak-moeten-worden-opgevat-als-verbod-om-smaakstof-als-reclame-te-gebr

HvJ EU: Etiketteringsverboden tabak moeten worden opgevat als verbod om smaakstof als reclame te gebruiken

HvJ EU 30 januari 2019, IEF 18370; IEFbe 2860; LS&R 1699; RB 3293; ECLI:EU:C:2019:76 Merkenrecht. Tabak. Reclame. Het verbod op het gebruik van elementen of kenmerken – inclusief merken – die verwijzen naar een smaak, naar geur- of smaakstoffen of naar andere additieven, dan wel naar het ontbreken daarvan in artikel 13, lid 1, onder c), van de richtlijn. Verduidelijkt moest nog worden of de etiketteringsverboden moeten worden opgevat als een verbod om de smaakstof als reclame te gebruiken. Dit is het geval, dit oordeel is in lijn met de conclusie van de AG [IEF 17815; IEFbe 2641; LS&R 1625; RB 3162] .

1) Uit het onderzoek van de eerste prejudiciële vraag is niet gebleken van feiten of omstandigheden die de geldigheid kunnen aantasten van artikel 7, leden 1, 7 en 14, van richtlijn 2014/40/EU van het Europees Parlement en de Raad van 3 april 2014 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake de productie, de presentatie en de verkoop van tabaks- en aanverwante producten en tot intrekking van richtlijn 2001/37/EG.

2) Artikel 7, lid 14, van richtlijn 2014/40 moet aldus worden uitgelegd dat, ten eerste, onder het begrip „productcategorie” in de zin van die bepaling ook sigaretten en shagtabak vallen en, ten tweede, de procedure die moet worden gevolgd om te bepalen of een bepaald tabaksproduct de in die bepaling neergelegde 3 %-grens bereikt, moet worden vastgesteld overeenkomstig het nationale recht van de betrokken lidstaat.

3) De artikelen 8 tot en met 11 van richtlijn 2014/40 moeten aldus worden uitgelegd dat zij de lidstaten niet toestaan om, naast de omzettingsperioden van de artikelen 29 en 30 van die richtlijn, nog andere omzettingsperioden vast te stellen.

4) Uit het onderzoek van de tweede prejudiciële vraag is niet gebleken van feiten of omstandigheden die de geldigheid kunnen aantasten van artikel 9, lid 1, tweede alinea, lid 4, onder a), tweede zin, en lid 6, artikel 10, lid 1, onder b), e) en f), en artikel 11, lid 1, eerste alinea, eerste zin, van richtlijn 2014/40.

5) Artikel 13, lid 1, onder c), en lid 3, van richtlijn 2014/40 moet aldus worden uitgelegd dat het de lidstaten opdraagt het gebruik van informatie die verwijst naar een smaak, naar geur- of smaakstoffen of naar andere additieven te verbieden, zelfs wanneer het niet om reclame-uitingen gaat en het gebruik van de betrokken ingrediënten nog is toegestaan.

6) Uit het onderzoek van de derde vraag is niet gebleken van feiten of omstandigheden die de geldigheid kunnen aantasten van artikel 13, lid 1, onder c), en lid 3, van richtlijn 2014/40

   

 

 Prejudicieel gestelde vragen [IEF 17031, RB 2941, LS&R 1488; IEFbe 2307]:

„1) a) Zijn de leden 1 en 7 van artikel 7 van richtlijn [2014/40] juncto lid 14 van artikel 7 van richtlijn [2014/40] ongeldig wegens schending van het rechtszekerheidsbeginsel, omdat zij aan de lidstaten opdragen het in de handel brengen van bepaalde tabaksproducten te verbieden, zonder dat duidelijk is welke van deze tabaksproducten reeds vanaf 20 mei 2016 en welke pas vanaf 20 mei 2020 verboden moeten zijn?

b) Zijn de leden 1 en 7 van artikel 7 van richtlijn [2014/40] juncto lid 14 van artikel 7 van richtlijn [2014/40] ongeldig wegens schending van het beginsel van gelijke behandeling, omdat zij ten aanzien van de door de lidstaten vast te stellen verboden een onderscheid maken op grond van het verkoopvolume, zonder dat daarvoor een rechtvaardigingsgrond bestaat?

c) Zijn de leden 1 en 7 van artikel 7 van richtlijn [2014/40] ongeldig wegens schending van het evenredigheidsbeginsel en/of van artikel 34 VWEU, omdat zij aan de lidstaten opdragen het in de handel brengen van tabaksproducten met een kenmerkend aroma waarvan het verkoopvolume in de gehele Unie minder dan 3 % van een bepaalde productcategorie vertegenwoordigt, reeds vanaf 20 mei 2016 te verbieden?

d) Ingeval de eerste vraag, onder a) tot en met c), ontkennend wordt beantwoord: hoe moet het begrip ‚productcategorie’ in artikel 7, lid 14, van richtlijn [2014/40] worden opgevat? Dient de onderverdeling in ‚productcategorieën’ op grond van het kenmerkende aroma te worden gebaseerd op het kenmerkende aroma, op de aard van het (gearomatiseerde) tabaksproduct of op een combinatie van deze twee criteria?

e) Ingeval de eerste vraag, onder a) tot en met c), ontkennend wordt beantwoord: hoe moet worden vastgesteld of ten aanzien van een bepaald tabaksproduct de 3 %-grens zoals bedoeld in artikel 7, lid 14, van richtlijn [2014/40] is bereikt, zolang hiervoor geen officiële en voor het publiek toegankelijke cijfers en statistieken bestaan?

2) a) Mogen de lidstaten bij de omzetting van de artikelen 8 tot en met 11 van richtlijn [2014/40] in nationaal recht aanvullende overgangsregelingen treffen?

b) Ingeval de tweede prejudiciële vraag, onder a), ontkennend wordt beantwoord:

–      Zijn artikel 9, lid 6, en artikel 10, lid 1, tweede zin, onder f), van richtlijn [2014/40] ongeldig wegens schending van het evenredigheidsbeginsel en/of van artikel 34 VWEU, omdat zij de vastlegging van bepaalde etiketterings- en verpakkingsvoorschriften aan de Commissie delegeren, zonder hiervoor een termijn vast te stellen en zonder te voorzien in verdergaande overgangsregelingen of -termijnen die waarborgen dat de betrokken ondernemingen voldoende tijd hebben om te voldoen aan de voorschriften van de richtlijn?

–      Zijn artikel 9, lid 1, tweede zin (tekst van de waarschuwing), en lid 4, onder a), tweede zin (lettergrootte), artikel 10, lid 1, tweede zin, onder b) (informatie over het stoppen met roken) en onder e) (positie van de waarschuwingen), alsmede artikel 11, lid 1, eerste zin (etikettering), van richtlijn [2014/40] ongeldig wegens schending van het evenredigheidsbeginsel en/of van artikel 34 VWEU, omdat zij de lidstaten verschillende keuze- en regelgevingsrechten verlenen, zonder hiervoor een termijn vast te stellen en zonder te voorzien in verdergaande overgangsregelingen en -periodes die waarborgen dat de betrokken ondernemingen voldoende tijd hebben om te voldoen aan de voorschriften van de richtlijn?

3) a) Dient artikel 13, lid 1, onder c), juncto lid 3, van richtlijn [2014/40] aldus te worden uitgelegd dat het de lidstaten opdraagt het gebruik van informatie die verwijst naar een smaak, naar geur- of smaakstoffen of naar andere additieven, ook te verbieden wanneer het niet om reclame-uitingen gaat en het gebruik van de ingrediënten nog is toegestaan?

b) Is artikel 13, lid 1, onder c), van richtlijn [2014/40] ongeldig omdat dit artikel inbreuk maakt op artikel 17 van het Handvest [...]?”