24 sep 2019
HvJ EU: geen recht op verwijdering links op alle versies zoekmachine
HvJ EU 24 september 2019, IEF 18705, IT 2879, IEFbe 2954; C-136/17 (Google tegen CNIL) Google werd door de CNIL aangemaand om over te gaan tot verwijdering van links naar webpagina’s uit de resultatenlijst die wordt weergegeven na een zoekopdracht op de naam van de betrokken persoon. Google was gelast tot verwijdering van die links naar aanleiding van een prejudiciële uitspraak [IEF 18704] (HvJ EU 24 september 2019, ECLI:EU:C:2019:773, Verzoekers tegen CNIL).
De exploitant van een zoekmachine is verplicht om de door derden gepubliceerde links naar websites, inhoudende informatie over een persoon, te verwijderen uit de resultatenlijst die wordt weergegeven na een op naam uitgevoerde zoekopdracht. Bij inwilliging tot verwijdering is hij niet verplicht de links op alle versies van zijn zoekmachine. Het recht op bescherming kent geen absolute gelding, maar moet altijd worden afgewogen tegen andere grondrechten. De exploitant van een zoekmachine krijgt op grond van unierecht wel de verplichting opgelegd om die links te verwijderen voor alle lidstaatspecifieke versies van zijn zoekmachine en maatregelen te treffen teneinde de effectieve bescherming van de grondrechten van de betrokkene te garanderen.
Prejudiciële antwoorden:
Hieruit volgt dat het Unierecht, bij de huidige stand van zaken, voor de exploitant van een zoekmachine die een door de betrokken persoon ingediend verzoek tot verwijdering van links inwilligt – in voorkomend geval nadat hij daartoe is gelast door een toezichthoudende autoriteit of een rechterlijke instantie van een lidstaat – geen verplichting met zich meebrengt om die links te verwijderen voor alle versies van zijn zoekmachine.
65 Gelet op de voorgaande overwegingen kan de exploitant van een zoekmachine niet krachtens artikel 12, onder b), en artikel 14, eerste alinea, onder a), van richtlijn 95/46 alsook artikel 17, lid 1, van verordening 2016/679 gehouden zijn om tot de verwijdering van links over te gaan voor alle versies van zijn zoekmachine.
69 Dit regelgevingskader stelt de nationale toezichthoudende autoriteiten dan ook de instrumenten en mechanismen ter beschikking die noodzakelijk zijn om de rechten op eerbiediging van het privéleven en op bescherming van de persoonsgegevens van de betrokkene te verzoenen met het belang van het gehele publiek van de lidstaten bij toegang tot de informatie in kwestie, en om in voorkomend geval een besluit over de verwijdering van links te kunnen vaststellen dat betrekking heeft op alle zoekopdrachten die vanaf het grondgebied van de Unie worden uitgevoerd op de naam van de betrokkene.
70 Daarnaast dient de exploitant van de zoekmachine indien nodig maatregelen te nemen die voldoende doeltreffend zijn om een effectieve bescherming van de grondrechten van de betrokkene te waarborgen. Deze maatregelen moeten als zodanig voldoen aan de wettelijke vereisten en beletten of op zijn minst ernstig ontmoedigen dat de internetgebruikers in de lidstaten via een zoekopdracht die wordt uitgevoerd op de naam van de betrokkene toegang hebben tot de links in kwestie (zie naar analogie arresten van 27 maart 2014, UPC Telekabel Wien, C‑314/12, EU:C:2014:192, punt 62, en 15 september 2016, Mc Fadden, C‑484/14, EU:C:2016:689, punt 95).
72 Ten slotte dient te worden beklemtoond dat het Unierecht, zoals in punt 64 van het onderhavige arrest is opgemerkt, bij de huidige stand van zaken weliswaar niet voorziet in de verplichting om, bij de inwilliging van een verzoek tot verwijdering van links, tot deze verwijdering over te gaan voor alle versies van de zoekmachine in kwestie, maar dat ook niet verbiedt. Bijgevolg is een toezichthoudende autoriteit of een rechterlijke instantie van een lidstaat nog steeds bevoegd om in het licht van de nationale maatstaven voor de bescherming van de grondrechten (zie in die zin arresten van 26 februari 2013, Åkerberg Fransson, C‑617/10, EU:C:2013:105, punt 29, en 26 februari 2013, Melloni, C‑399/11, EU:C:2013:107, punt 60) een afweging te maken tussen het recht van de betrokken persoon op eerbiediging van zijn privéleven en op bescherming van zijn persoonsgegevens enerzijds en de vrijheid van informatie anderzijds, en om na deze afweging de exploitant van de betreffende zoekmachine in voorkomend geval te gelasten de links te verwijderen voor alle versies van die zoekmachine.
73 Gelet op een en ander dient op de prejudiciële vragen te worden geantwoord dat artikel 12, onder b), en artikel 14, eerste alinea, onder a), van richtlijn 95/46 alsook artikel 17, lid 1, van verordening 2016/679 aldus moeten worden uitgelegd dat de exploitant van een zoekmachine die overeenkomstig deze bepalingen een verzoek tot verwijdering van links inwilligt, niet gehouden is deze links te verwijderen voor alle versies van zijn zoekmachine doch enkel voor alle lidstaatspecifieke versies van die zoekmachine, indien nodig in combinatie met maatregelen die voldoen aan de wettelijke vereisten en die het daadwerkelijk mogelijk maken te beletten of op zijn minst ernstig te ontmoedigen dat internetgebruikers die in een van de lidstaten een zoekopdracht uitvoeren op de naam van de betrokkene via de na die zoekopdracht weergegeven resultatenlijst toegang hebben tot de links waarop dat verzoek betrekking heeft.
Prejudiciële vragen:
1) Moet het ,recht op verwijdering van links’, zoals dat door het [Hof] in zijn arrest van 13 mei 2014[, Google Spain en Google (C‑131/12, EU:C:2014:317),] is erkend op grond van de bepalingen van artikel 12, onder b), en artikel 14, [eerste alinea,] onder a), van richtlijn [95/46], aldus worden uitgelegd dat de exploitant van een zoekmachine, wanneer hij een verzoek tot verwijdering van links inwilligt, gehouden is deze verwijdering toe te passen op alle domeinnamen van zijn zoekmachine, zodat de litigieuze links niet meer verschijnen, ongeacht de plaats waarvandaan de zoekopdracht op de naam van de verzoeker wordt gegeven, ook als dat buiten de territoriale werkingssfeer van richtlijn [95/46] is?
2) Indien deze eerste vraag ontkennend wordt beantwoord, moet het ,recht op verwijdering van links’, zoals dat door het [Hof] in zijn voornoemde arrest is erkend, aldus worden uitgelegd dat de exploitant van een zoekmachine, wanneer hij een verzoek tot verwijdering van links inwilligt, alleen gehouden is de litigieuze links te verwijderen uit de resultaten die worden weergegeven na een zoekopdracht op de naam van de verzoeker op de domeinnaam die overeenkomt met de staat waarvandaan de zoekopdracht wordt geacht te zijn gegeven, dan wel, ruimer, op de domeinnamen van de zoekmachine die overeenkomen met de nationale extensies van deze zoekmachine voor alle lidstaten [...]?
3) Moet voorts, naast de in [de tweede vraag] genoemde verplichting, het ,recht op verwijdering van links’, zoals dat door het [Hof] in zijn voornoemde arrest is erkend, aldus worden uitgelegd dat de exploitant van een zoekmachine, wanneer hij een verzoek tot verwijdering van links inwilligt, gehouden is om, via de techniek van zogeheten geoblocking, de litigieuze resultaten te verwijderen van zoekopdrachten die op de naam van de betrokkene worden uitgevoerd vanaf een IP-adres dat wordt geacht gelokaliseerd te zijn in de verblijfstaat van de persoon die het ,recht op verwijdering van links’ geniet, of zelfs, algemener, vanaf een IP-adres dat wordt geacht gelokaliseerd te zijn in een van de aan richtlijn [95/46] onderworpen lidstaten, ongeacht de door de internetgebruiker die de zoekopdracht geeft gebruikte domeinnaam?