31 mei 2016
HvJ EU: Uitzending tv-programma's in revalidatiecentrum zijn mededeling aan het publiek
HvJ EU 31 mei 2016, IEF 15991; IEFbe 1817; ECLI:EU:C:2016:379; C-117/15 (Reha Training tegen GEMA)
Auteursrecht. Collectief beheer. Zie eerder de Conclusie AG [IEF 15714] en de gestelde vragen [IEF 14939 ]. De uitzending van televisieprogramma’s via televisietoestellen die de exploitant van een revalidatiecentrum in zijn ruimtes heeft geïnstalleerd, beoordeeld aan de hand van zowel artikel 3, lid 1, InfoSoc-richtlijn, als artikel 8, lid 2, [uitleen/naburige rechten-richtlijn], en aan de hand van dezelfde uitleggingscriteria, is een „mededeling aan het publiek”.
Antwoord:
In een zaak als het hoofdgeding, in het kader waarvan wordt gesteld dat met de uitzending van televisieprogramma’s via televisietoestellen die de exploitant van een revalidatiecentrum in zijn ruimtes heeft geïnstalleerd, de auteursrechten en de naburige rechten worden getroffen van een groot aantal betrokkenen, in het bijzonder componisten, tekstschrijvers en muziekuitgevers, maar ook uitvoerende kunstenaars, producenten van fonogrammen en auteurs van literaire werken en hun uitgeverijen, moet de vraag of in een dergelijke situatie sprake is van een „mededeling aan het publiek”, worden beoordeeld aan de hand van zowel artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij, als artikel 8, lid 2, van richtlijn 2006/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende het verhuurrecht, het uitleenrecht en bepaalde naburige rechten op het gebied van intellectuele eigendom, en aan de hand van dezelfde uitleggingscriteria. Bovendien moeten deze twee bepalingen aldus worden uitgelegd dat een dergelijke uitzending een handeling bestaande in een „mededeling aan het publiek” is.
Gestelde vragen [IEF 14939]:
1) Wordt de vraag of er sprake is van een ‚mededeling aan het publiek’ in de zin van artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29 en/of in de zin van artikel 8, lid 2, van richtlijn 2006/115 steeds beoordeeld volgens dezelfde criteria, namelijk dat:
– een gebruiker met volledige kennis van de gevolgen van zijn gedrag handelt om derden toegang tot het beschermde werk te verlenen die deze zonder zijn tussenkomst niet hadden gehad;
– onder ‚publiek’ een onbepaald aantal potentiële ontvangers wordt verstaan, dat verder moet bestaan uit een vrij groot aantal personen, waarbij er sprake is van onbepaaldheid wanneer het gaat om ‚personen in het algemeen’ en dus niet om personen die tot een private groep behoren, en met ‚een vrij groot aantal personen’ wordt bedoeld dat een zekere de-minimisdrempel moet worden overschreden, en een te klein of zelfs onbeduidend aantal personen dus niet voldoet aan het criterium, waarbij het in dit verband niet enkel relevant is hoeveel personen tegelijk toegang hebben tot hetzelfde werk, maar ook hoeveel personen er opeenvolgend toegang toe hebben;– het werk wordt meegedeeld aan een nieuw publiek, dit wil zeggen aan een publiek waarmee de auteur van het werk geen rekening heeft gehouden wanneer hij toestemming heeft verleend voor het gebruik ervan via de mededeling aan het publiek, tenzij de latere mededeling gebeurt volgens een specifieke technische werkwijze die verschilt van de werkwijze voor de oorspronkelijke mededeling, en
– het niet onbelangrijk is of de betrokken gebruikshandeling een winstoogmerk heeft, en of het publiek ontvankelijk is voor deze mededeling en deze niet louter toevallig ‚opvangt’, waarbij dit geen dwingende voorwaarde is voor een mededeling aan het publiek?
2) Moet in gevallen zoals in het hoofdgeding, waarin de exploitant van een revalidatiecentrum in zijn ruimtes televisietoestellen installeert, daarnaar een zendsignaal doorgeeft en er zo voor zorgt dat de televisie-uitzendingen kunnen worden bekeken, de vraag of er sprake is van een mededeling aan het publiek worden beoordeeld op grond van het begrip ‚mededeling aan het publiek’ van artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29 of van artikel 8, lid 2, van richtlijn 2006/115, wanneer met de televisie-uitzendingen die kunnen worden bekeken de auteursrechten en de naburige rechten van een groot aantal betrokkenen, in het bijzonder componisten, tekstschrijvers en muziekuitgevers, maar ook uitvoerende kunstenaars, producenten van fonogrammen en auteurs van literaire werken en hun uitgeverijen worden getroffen?
3) Is er in gevallen zoals in het hoofdgeding, waarin de exploitant van een revalidatiecentrum in zijn ruimtes televisietoestellen installeert, daarnaar een zendsignaal doorgeeft en er zo voor zorgt dat de televisie-uitzendingen door zijn patiënten kunnen worden bekeken, sprake van een ‚mededeling aan het publiek’ overeenkomstig artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29 of overeenkomstig artikel 8, lid 2, van richtlijn 2006/115?
4) Wanneer voor gevallen zoals in het hoofdgeding wordt bevestigd dat er sprake is van een mededeling aan het publiek in die zin: handhaaft het Hof zijn rechtspraak dat er in het geval van mededeling van beschermde fonogrammen in het kader van radio-uitzendingen voor patiënten in een tandartspraktijk [zie arrest van 15 maart 2012, SCF (C‑135/10, EU:C:2012:140)] of soortgelijke inrichtingen, geen sprake is van een mededeling aan het publiek?