8 jun 2018
IE klassieker: Rosuvastatine

HR 8 juni 2018, IEF 22519; ECLI:NL:HR:2018:854 (Rosuvastatine)
Onderwerp:
Uitlegleer wezenlijkheid, afstandsleer
Feiten:
AZ heeft een exclusieve licentie van de octrooihouder van Rosuvastanium in de vorm van zou en in het bijzonder calciumzout. Resolution verhandelt zink met rosuvastatine. Hier komt de uitlegleer weer ter sprake. Daarnaast betrof de zaak de afstandsleer.
Rechtsregel (rechtsoverweging 4.3.3):
De beschermingsomvang mag niet worden bepaald door alleen de letterlijke tekst van de conclusies, maar mag ook niet zijn dat de conclusies alleen een richtlijn zijn. Er moet een midden gevonden worden tussen de twee, waarbij er een redelijke bescherming van de octrooihouder is en een redelijke rechtszekerheid voor derden bestaat. De afstandsleer is hierbij niet langer het uitgangspunt, maar een gezichtspunt. Dit betreft de regel dat de gemiddelde vakman slechts dan mag aannemen dat afstand is gedaan van een gedeelte van de bescherming waarop het octrooi naar het wezen van de uitvinding aanspraak geeft, indien daartoe goede grond bestaat, gelet op de inhoud van het octrooischrift en andere relevante gegevens.
3.4.3. In het licht van de hiervoor in 3.4.2 weergegeven recentere rechtspraak geldt het volgende met betrekking tot de voordien in HR 29 maart 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD8184, NJ 2002/530 (Van Bentum/Kool) neergelegde regel dat de gemiddelde vakman slechts dan mag aannemen dat afstand is gedaan van een gedeelte van de bescherming waarop het octrooi naar het wezen van de uitvinding aanspraak geeft, indien daartoe goede grond bestaat, gelet op de inhoud van het octrooischrift in het licht van eventuele andere bekende gegevens, zoals de ook voor hem kenbare gegevens uit het octrooiverleningsdossier. Nu de achter de woorden van de conclusies liggende uitvindingsgedachte – in het arrest van 2002 nog omschreven als ‘het wezen van de uitvinding’ – niet langer als uitgangspunt geldt maar fungeert als gezichtspunt, komt aan de bedoelde regel geen zelfstandige betekenis meer toe in de zin van een bij de uitleg uit te voeren afzonderlijke toets. Bij de zoektocht naar het evenwicht dat ingevolge de hiervoor in 3.4.2 vermelde rechtspraak en art. 1 van het Protocol gevonden moet worden tussen de bescherming van de belangen van de octrooihouder en de rechtszekerheid van wie zich op het octrooi oriënteert, kan de rechter, wanneer de vraag rijst of een in een conclusie opgenomen formulering moet worden opgevat als een beperking van de beschermingsomvang, betekenis toekennen aan het antwoord dat de gemiddelde vakman zal geven op de vraag naar het bestaan van een goede grond voor die beperking. Hetgeen het hof hieromtrent in rov. 5.11 heeft overwogen (zie hiervoor in 3.2.2), is dus juist. Deze benadering veronderstelt niet dat de octrooihouder aanspraak zou hebben kunnen maken op een octrooi waarin die beperking niet voorkomt.