27 nov 2024
Kopieer citeerwijze ||
Ravestein tegen MacGregor Sweden en Ravestein tegen MacGregor Cargotec
Inzagevordering wijzigingsovereenkomst ontwerptekeningen
Rb. Rotterdam 27 november 2024, IEF 22426; ECLI:NL:RBROT:2024:11971 (Ravestein tegen MacGregor Sweden en Ravestein tegen MacGregor Cargotec). Ravestein heeft twee partijen apart gedagvaard, MacGregor Sweden (hierna: MacGregor) en MacGregor Cargotec (hierna: Cargotec). Ravestein is een scheepswerf en bouwbedrijf dat een linkspan heeft ontworpen voor het gebruik op roll-on/roll-off schepen met 2 of meer dekken. Ravestein verwijt MacGregor dat de laatstgenoemde een linkspan 'Calais 10' heeft gebouwd, waarbij gebruik zou zijn gemaakt van de ontwerptekeningen van Ravestein.Ravestein stelt dat beide partijen de ontwerptekeningen, die Ravestein heeft geproduceerd voor het project ‘Ravelink’, zonder toestemming hebben gebruikt. Hierdoor hebben de gedagvaarde partijen volgens Ravestein bedrijfsgeheimen geschonden en impliceert dit onrechtmatig handelen. In 2022 is een tussenvonnis gewezen tussen Ravestein en Cargotec waarin de rechtbank oordeelde dat er geen sprake is van slaafse nabootsing [zie IEF 20776] en in 2023 is er nog een tussenvonnis gewezen waarin is geoordeeld dat het geleverde bewijs van Ravestein onvoldoende was om te bewijzen dat het bedrijfsgeheim aan MacGregor was geleverd [zie IEF 21824]. Verdere beslissingen over Ravestein tegen Cargotec worden aangehouden. In deze uitspraak heeft Ravestein een nadere incidentele vordering ingesteld doordat MacGregor volgens Ravestein niet heeft voldaan aan de veroordeling in het tussenvonnis. Hierdoor vordert Ravestein inzage van correspondentie tussen MacGregor en een derde partij en inzage in een wijzigingsovereenkomst uit 2018, die mogelijk verwijzen naar de ontwerptekeningen van Ravestein waar zij intellectuele eigendomsrechten op heeft.
In het tussenvonnis heeft de rechtbank geoordeeld dat de onderaannemingsovereenkomst tussen de derde en MacGregor relevant is voor de rechtspositie van Ravestein. Daarmee heeft Ravestein een rechtmatig belang bij inzage in of afschrift van de onderaannemingsovereenkomst. De rechtbank ging er in het tussenvonnis vanuit dat er één onderaannemingsovereenkomst bestond tussen de derde en MacGregor, namelijk de overeenkomst uit 2017. Later is echter gebleken dat dit niet juist was. Naast de overeenkomst uit 2017 blijkt er ook een wijzigingsovereenkomst te bestaan uit 2018. Daarom sluit de rechtbank zich aan bij wat in het tussenvonnis is overwogen bij het beoordelen of MacGregor inzage moet geven in de wijzigingsovereenkomst van 2018. MacGregor stelt dat het in strijd is met de goede procesorde dat Ravestein nu voor de vierde keer een incidentele vordering op grond van hetzelfde artikel heeft ingesteld. Volgens haar is dit een verkapte vorm van hoger beroep. Deze verweren slagen echter niet, omdat Ravestein pas na het vonnis bekend werd met het bestaan van de nieuwe overeenkomst. Hierdoor zijn de gronden waarop zij haar incidentele vordering heeft ingesteld gerechtvaardigd. Daarnaast voert MacGregor aan dat de wijzigingsovereenkomst bedrijfsvertrouwelijke informatie bevat die commercieel gevoelig is. Ravestein zou MacGregor oneerlijk beconcurreren als zij op de hoogte was van deze informatie. In het tussenvonnis zijn deze stellingen afgewezen, omdat zij onvoldoende reden gaven voor afwijzing van de vordering. Bovendien is Ravestein verplicht om behoedzaam om te gaan met de verkregen informatie en deze alleen te gebruiken voor de procedures betreffende het geschil. De rechtbank ziet nu geen reden om anders te oordelen.
Ravestein vordert daarnaast een afschrift van het document waarvan de wijzigingsovereenkomst deel uitmaakt. De rechter wijst deze vordering af, omdat de gegevens in de verdere overeenkomst waarschijnlijk niet relevant zijn voor dit geschil. De gegevens die Ravestein nodig heeft om schending van haar bedrijfsgeheimen te bewijzen, kunnen immers niet worden gevonden in een onderzoek naar de boekhouding. De vordering tot inzage in de relevante correspondentie tussen de derde partij en MacGregor, voor de periode voorafgaand aan de wijzigingsovereenkomst, wordt wel toegekend.
3.18. Volgens MacGregor bevat de wijzigingsovereenkomst bedrijfsvertrouwelijke informatie. De wijziging van de onderleverancier had ook gevolgen voor andere bepalingen in de onderaannemingsovereenkomst, waaronder de planning en de leveringstermijn. Dit betreft commercieel gevoelige informatie, zoals informatie hoe MacGregor de productie van haar linkspans plant en van plan is deze te installeren en informatie over haar onderleverancier en goedgekeurde staalleveranciers. Deze bedrijfsvertrouwelijke informatie mag niet in handen van Ravestein komen, omdat zij met die informatie MacGregor oneerlijk zou kunnen beconcurreren. Voorkomen moet worden dat Ravestein op deze manier meer inzicht krijgt in de wijze waarop MacGregor linkspans produceert en levert, aldus MacGregor.
3.19. De rechtbank heeft in het tussenvonnis geoordeeld dat de stellingen van MacGregor niet de conclusie rechtvaardigen dat sprake is van gewichtige redenen die tot afwijzing van de vordering moeten leiden. Verder is geoordeeld dat dit onverlet laat dat MacGregor een gerechtvaardigd belang heeft om geen bedrijfsvertrouwelijke informatie aan haar concurrent te hoeven tonen. De rechtbank heeft in dit belang aanleiding gezien om MacGregor toe te staan concurrentiegevoelige bedrijfsvertrouwelijke informatie (bedragen) zwart te maken. Ook heeft de rechtbank in het tussenvonnis benadrukt dat Ravestein verplicht is om behoedzaam om te gaan met de door inzage verkregen informatie. Zij zal deze informatie slechts mogen delen en gebruiken ten behoeve van de procedures betreffende het onderhavige geschil. De rechtbank ziet geen reden om hierover nu anders te oordelen. Aangesloten wordt daarom bij dit oordeel in het tussenvonnis. Ter verduidelijking daarvan wordt het navolgende overwogen.