DOSSIERS
Alle dossiers
Gepubliceerd op vrijdag 13 juni 2025
IEF 22746

Artikel ingezonden door Dirk Visser, Jorn Torenbosch en Alexander de Leeuw.

Kroniek van de intellectuele eigendom

Artikel geschreven door Dirk Visser, Jorn Torenbosch en Alexander de Leeuw. Een eetkamerstoel verandert het auteursrecht. Een Belgisch orkest beïnvloedt het werkgevers-IE-recht. Het Eengemaakt Octrooi Gerecht is goed bezig. Er is nieuw EU modellenrecht. En in het merkenrecht gebeurt niet veel. 

Auteursrecht
Het einde van de materiële reciprociteitstoets uit artikel 2 lid 7 BC. De belangrijkste ontwikkeling in het intellectuele eigendomsrecht van het afgelopen jaar, is het Kwantum/Vitra-arrest van het HvJ EU.[2] Vitra vervaardigt en verkoopt designmeubelen, waaronder stoelen die ontworpen zijn door het echtpaar Charles en Ray Eames. Een van deze stoelen is de Dining Sidechair Wood (kortweg: DSW). Vitra meent dat winkelketen Kwantum met de verkoop van een gelijkende stoel – de Paris-stoel – inbreuk maakt op het auteursrecht dat op de DSW zou rusten in Nederland en België. Is de DSW in Nederland en België een auteursrechtelijk beschermd werk? Charles en Ray Eames waren Amerikaans en de DSW is ook een werk dat in Amerika is ontworpen en daar in 1950 voor het eerst is tentoongesteld. Dit is relevant, omdat het notoir ingewikkelde artikel 2 lid 7 Berner Conventie in zijn tweede volzin bepaalt dat wanneer ‘werken van toegepaste kunst en tekeningen en modellen van nijverheid […] in het land van oorsprong alleen als tekeningen en modellen zijn beschermd, […] in een ander land van de Unie slechts de bijzondere bescherming [kan] worden ingeroepen welke in dat land aan tekeningen en modellen wordt verleend’.[3]

Als de DSW dus ‘alleen’ als tekening of model wordt beschermd in de VS en niet (ook) via het auteursrecht, dan wordt de stoel ingevolge artikel 2 lid 7 BC niet auteursrechtelijk beschermd in Nederland of België. Men moet voor de auteursrechtelijke bescherming van de DSW in Nederland dus eerst kijken of de DSW auteursrechtelijk beschermd is in de VS. De Hoge Raad heeft in het Mag/ Edco-arrest in 2011 geoordeeld dat artikel 2 lid 7 BC een concrete beoordeling vereist: het gaat dus niet om de vraag of in de VS dergelijke voorwerpen in het algemeen beschermd zijn, maar of de DSW dat is.[4] Dit is een probleem voor auteursrechtelijke bescherming van de DSW in Nederland en België: in het geschil staat niet ter discussie dat de DSW feitelijk nooit auteursrechtelijk beschermd is geweest in de VS. Hiervoor was in 1950 ingevolge de toenmalige Copyright Act 1909 vereist dat alle exemplaren van het werk waren voorzien van een copyright notice, hetgeen niet was gebeurd bij de DSW.

In 2020 oordeelt het Hof Den Haag in een uitgebreid arrest dat artikel 2 lid 7 BC alleen vereist dat concreet wordt getoetst of de DSW voldoet aan de materiële voorwaarden voor auteursrechtelijke bescherming in de VS.5 Volgens het Hof Den Haag vereist artikel 2 lid 7 BC niet dat de DSW ook voldoet aan formele vereisten, zoals een copyright notice. Het Hof Den Haag meent dat de DSW voldoet aan de materiële eisen van bescherming en oordeelt daarom dat de stoel auteursrechtelijk beschermd kan worden in Nederland en België.

In cassatie staat de vraag centraal hoe artikel 2 lid 7 BC moet worden uitgelegd. A-G Drijber is in zijn conclusie vernietigend over wat hij de ‘semi-concrete toets’ noemt van het Hof Den Haag,[6] waarna de Hoge Raad in een plots gewezen tussenarrest vriend en vijand verrast met het voornemen prejudiciële vragen aan het HvJ EU te stellen of het in strijd is met het EU Handvest om artikel 2 lid 7 BC toe te passen.[7] Aanleiding voor dit voornemen is het RAAP-arrest van het HvJ EU.[8] In dit arrest uit 2020 staat een materiële reciprociteitstoets centraal uit het WPPTverdrag, die EU-lidstaten de mogelijkheid geeft om het recht van buitenlandse uitvoerende kunstenaars op een billijke vergoeding te beperken indien in het land van oorsprong van die kunstenaars eenzelfde beperking wordt opgelegd ten aanzien van Europese uitvoerende kunstenaars. Het HvJ EU oordeelt in RAAP dat reciprociteit in dit soort gevallen inderdaad een mogelijkheid is. Het recht op een billijke vergoeding is echter volledig geharmoniseerd,[9] wat betekent dat dit recht een integrerend bestanddeel van het Handvestrecht op de bescherming van intellectuele eigendom is (artikel 17 lid 2 EU Handvest). Om die reden moet een beperking op dit recht bij wet gesteld worden (artikel 52 lid 1 EU Handvest). Aangezien het recht op een billijke vergoeding is geharmoniseerd, mag die beperking volgens het HvJ EU tevens alleen worden opgelegd door de EU-wetgever. Aangezien de vraag wanneer een ‘werk’ auteursrechtelijk beschermd is ook volledig geharmoniseerd is,[10] en artikel 2 lid 7 BC beperkt dat bescherming wordt verleend aan bepaalde (buitenlandse) werken, vraagt de Hoge Raad zich af of analoog aan RAAP de beperking van artikel 2 lid 7 BC ook door de EU-wetgever in de wet moet worden opgenomen alvorens die beperking mag worden gesteld.