DOSSIERS
Alle dossiers
Gepubliceerd op woensdag 11 oktober 2006
IEF 2841
De weergave van dit artikel is misschien niet optimaal, omdat deze is overgenomen uit onze oudere databank.

La Mer

(werkelijk commercieel doel)

HvJ EG 27 januari 2004, zaak C-259/02, La Mer Technology/Laboratoires Goemar; la Mer.
Artikelen 10 lid 1 en 12 lid 1 Merkenrichtlijn

Wanneer het gebruik een werkelijk commercieel doel dient, kan zelfs een gering gebruik van het merk of een gebruik door slechts één importeur in de betrokken lidstaat volstaan voor het bewijs van een normaal gebruik.

La Mer riep het verval in van het merk Laboratoire de la mer van Goemar voor cosmetische producten op basis van algen omdat Goemar gedurende een periode van vijf jaar geen normaal gebruik zou hebben gemaakt van het merk.

Goemar behaalde gedurende de periode van vijf jaar in het Verenigd Koninkrijk slechts een zeer geringe omzet van enkele honderden Britse ponden, maar volgens de feitenrechter weerspiegelde deze situatie meer de commerciële mislukking van de houdster van het merk dan een gebruik enkel met het oog op het behoud van de gevolgen van de inschrijving. Anderzijds stelde de feitenrechter vast dat Goemar kort na deze periode een nieuwe vertegenwoordiger in het Verenigd Koninkrijk had aangeworven om de verkoop op te voeren.

Van een merk wordt normaal gebruik gemaakt ‘wanneer het, overeenkomstig zijn voornaamste functie, dat wil zeggen het waarborgen van de identiteit van de oorsprong van de waren of diensten waarvoor het is ingeschreven, wordt gebruikt teneinde voor deze waren of diensten een afzet te vinden of te behouden, met uitsluiting van symbolisch gebruik dat enkel ertoe strekt, de aan het merk verbonden rechten te behouden.

Bij de beoordeling of van het merk een normaal gebruik is gemaakt, moet rekening worden gehouden met alle feiten en omstandigheden aan de hand waarvan kan worden vastgesteld dat de commerciële exploitatie ervan in het zakenleven reëel is, in het bijzonder de vormen van gebruik die in de betrokken economische sector gerechtvaardigd worden geacht om voor de door het merk beschermde waren of diensten marktaandelen te behouden of te verkrijgen, de aard van deze waren of diensten, de kenmerken van de markt, de omvang en de frequentie van het gebruik van dit merk. Wanneer het gebruik een werkelijk commercieel doel dient in omstandigheden als voormeld, kan zelfs een gering gebruik van het merk of een gebruik door slechts één importeur in de betrokken lidstaat volstaan voor het bewijs van een normaal gebruik in de zin van de richtlijn.

Volgens de [Merkenrichtlijn] mag voor de kwalificatie van normaal gebruik van het merk weliswaar slechts rekening worden gehouden met omstandigheden die zich tijdens de relevante periode voordoen en zijn gelegen vóór de instelling van de vordering tot vervallenverklaring, maar zij zich er niet tegen dat bij de beoordeling of gebruik in de relevante periode normaal is geweest, in voorkomend geval rekening wordt gehouden met omstandigheden die zich na instelling van die vordering hebben voorgedaan. Het is de taak van de nationale rechter te beoordelen of dergelijke omstandigheden bevestigen dat het gebruik van het merk gedurende de relevante periode normaal is geweest, dan wel integendeel aantonen dat de merkhouder deze vordering heeft willen verijdelen.’ (Dictum).