11 dec 2024
Uitspraak ingezonden door Jacqueline Schaap en Patty de Leeuwe, Visser Schaap & Kreijger.
Onrechtmatige publicaties in het Dagblad van het Noorden
Rb. Midden-Nederland 11 december 2024, IEF 22439; ECLI:NL:RBMNE:2024:6930 (Eisers tegen Mediahuis). Eisers 1 en 2 zijn oprichters en bestuurders van een adviesbureau op het gebied van ruimtelijke, maatschappelijke en duurzame ontwikkeling (bedrijf 1). Voor de exploitatie van bedrijf 1 hebben de eisers een samenwerkingsovereenkomst afgesloten met de gemeente Groningen over de invulling en het beheer van het Suikerterrein. Voor het beheer van het Suikerterrein is een ander bedrijf opgericht: bedrijf 2. Vervolgens is de gemeente met bedrijf 2 een huurovereenkomst aangegaan voor het Suikerterrein. In 2018 werd via eiser 3, bestuurder van bedrijf 3, een subsidie aangevraagd voor zonnepanelen. Deze panelen zijn echter nooit geplaatst, waardoor de subsidie niet is uitbetaald. In het Dagblad van het Noorden (hierna: DvhN) zijn verschillende artikelen geplaatst over eisers, waarin zij beschuldigd worden van valsheid in geschrifte en het plan om subsidiegeld aan publieke middelen te onttrekken. Hierbij werd de indruk gewekt dat de ondernemingen van eisers niet deugen en strafbare feiten plegen, die door vriendjespolitiek in de gemeente Groningen onbestraft blijven. Volgens eisers zijn deze beschuldigingen onjuist. Mediahuis stelt echter dat de artikelen deel uitmaken van een breder verhaal over vriendjespolitiek tussen de gemeente en de exploitatie van het Suikerterrein, en daarom informerend en waarschuwend bedoeld zijn.
De rechtbank benadrukt dat journalistieke vrijheid belangrijk is, maar ook dat beschuldigingen zoals valsheid in geschrifte zorgvuldig onderzocht en onderbouwd moeten worden. Dit betreft ernstige beschuldigingen die ingrijpende gevolgen kunnen hebben voor de personen tegen wie de verdenkingen zijn gericht. Hoewel publicaties over relevante misstanden extra bescherming genieten, is in dit geval vastgesteld dat Mediahuis onzorgvuldig heeft gehandeld door deze beschuldigingen zonder bewijs te publiceren. Ten aanzien van eiser 3 zijn zowel de beschuldiging van valsheid in geschrifte als het 'opzetje' om subsidiegeld te onttrekken onrechtmatig verklaard. Deze publicaties hebben zijn reputatie ernstig geschaad en tot aanzienlijke persoonlijke en professionele schade geleid, wat een rectificatie rechtvaardigt. De rechtbank acht de beschuldiging van eisers 1 en 2 over het ‘opzetje’ niet onrechtmatig. De beschuldiging van valsheid in geschrifte wordt echter wel als onrechtmatig beschouwd, omdat deze onvoldoende feitelijke basis had en niet genuanceerd was gebracht. De uitingsvrijheid van Mediahuis is belangrijk, aangezien de journalistiek functioneert als ‘waakhond’ van de samenleving. De rechtbank oordeelt dat eisers 1 en 2 geen zwaarwegende reden hebben om de uitingsvrijheid van Mediahuis in dit geval te beperken.
4.16. Hoewel de uitlating van Mediahuis Noord c.s. dat sprake zou zijn van een ‘opzetje’ om subsidiegeld aan publieke middelen te onttrekken een stevige beschuldiging is, wijst de rechtbank erop dat de pers een vitale rol van publieke waakhond vervult, en dat uitingen in de pers ook schokkend, verontrustend of beledigend mogen zijn. De wijze waarop de pers te werk gaat bij de vervulling van zijn rol van publieke waakhond, is in beginsel vrij (‘journalistieke vrijheid’). De journalistieke vrijheid, zoals beschermd in art. 10 lid 1 EVRM, strekt verder dan de bescherming van een objectieve en ingetogen wijze van verslaggeving van feiten. De journalistieke vrijheid kan ook een bepaalde mate van overdrijving of zelfs provocatie omvatten.3
4.17. Van groot belang is of de betreffende publicatie bijdraagt aan een debat over aangelegenheden van publiek belang. Als dat het geval is, zal minder ruimte bestaan voor een beperking van de vrijheid van meningsuiting. De ernst – bezien vanuit het algemeen belang – van de misstand die men met de uitlatingen aan de kaak beoogt te stellen, speelt dus een belangrijke rol. Dat [eiser sub 1] en [eiser sub 2] ten onrechte hebben verklaard dat zij eigenaren van het Zeefgebouw waren en zij daarmee – als het tot uitkering van de Subsidie was gekomen – ten onrechte geld aan publieke middelen zouden hebben onttrokken, is een misstand waarbij een maatschappelijk belang wordt gediend bij het naar buiten brengen ervan. Voor een beperking van de uitingsvrijheid van Mediahuis Noord c.s. moet dan ook een zwaarwegende reden zijn.
4.18. Naar het oordeel van de rechtbank is van een dergelijke zwaarwegende reden geen sprake. Op basis van het beschikbare feitenmateriaal mochten Mediahuis Noord c.s. concluderen dat [eiser sub 1] en [eiser sub 2] zich ten onrechte hebben voorgedaan als eigenaar van het Zeefgebouw, en ook met de (daarmee samenhangende) beschuldiging dat er sprake is van een ‘opzetje’ hebben Mediahuis Noord c.s. niet de grens van het betamelijke overschreden. Daarbij is (ook) van belang dat [eiser sub 1] en [eiser sub 2] bekenden zijn in de (Groningse) vastgoedsector, en vanwege die hoedanigheid en maatschappelijke positie meer publiciteit moeten tolereren dan de ‘gewone burger’, en dat het gaat om berichtgeving die (vanwege het feit dat wordt geschreven over [eisers] c.s., de Gemeente en hun rol bij de exploitatie van het Suikerterrein) nieuwswaardig is ten aanzien van de specifieke doelgroep van het DvhN, namelijk de bewoners van Groningen en Drenthe. De beschuldiging van Mediahuis Noord c.s. dat er sprake is van een ‘opzetje’ om subsidiegeld aan publieke middelen te onttrekken is ten opzichte van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] daarom niet onrechtmatig.