DOSSIERS
Alle dossiers
Gepubliceerd op donderdag 24 oktober 2024
IEF 22317

Ingezonden door Alexander de Leeuw, Brinkhof

Opiniestuk Indicatietarieven

1. Sinds 1 september 2020 gelden in Nederlandse octrooizaken indicatietarieven. Dat betekent dat de proceskostenveroordeling o.b.v. art. 1019h Rv in afwezigheid van een partijafspraak is gemaximeerd naargelang de complexiteit van de procedure. In eerste aanleg bodemzaken is het maximale tarief € 250.000. In eerste aanleg kort geding is het maximale tarief € 120.000. Voor hoger beroep en cassatie zijn ook tarieven vastgesteld. Hogere bedragen dan het maximale indicatietarief van de toepasselijke categorie worden alleen in bijzondere gevallen toegewezen op basis van de specifieke kenmerken van het geval.

2. Reeds voor de inwerkingtreding van de indicatietarieven in octrooizaken schreef Willem Hoyng een kritisch opiniestuk dat op IE-forum is gepubliceerd (zie hier). Hij wees erop dat de indicatietarieven slechts een fractie beslaan van de kosten die doorgaans daadwerkelijk ten behoeve van een octrooiprocedure gemaakt worden. Volgens Willem Hoyng kunnen de indicatietarieven absoluut niet als redelijk en evenredig gezien worden en voldoen deze ook niet aan de eisen die het Hof van Justitie stelt in United Video Properties. Hij pleitte er daarom voor de indicatietarieven te verhogen.

3. De indicatietarieven worden inmiddels ruim 4 jaar toegepast. Mijn eigen ervaring is dat de indicatietarieven zelden representatief zijn voor de daadwerkelijk gemaakte proceskosten. Dit wordt steeds nijpender doordat er in de afgelopen 4 jaar forse inflatie is opgetreden en de tarieven van advocaten en octrooigemachtigden significant zijn gestegen. In de toelichting bij de indicatietarieven wordt opgemerkt dat de regeling en de tarieven periodiek zullen worden geëvalueerd en zo nodig worden aangepast, maar tot een verhoging van de tarieven is het nog (steeds) niet gekomen. Hoewel het aantal Nederlandse octrooiprocedures met de komst van het UPC lijkt af te nemen, blijft het van belang de indicatietarieven actueel te houden.

4. Het steeds verder uit de pas lopen van de indicatietarieven met de realiteit vanwege in ieder geval inflatie, zou voldoende reden moeten zijn voor verhoging van de tarieven. Dit is ook geen uitzonderlijk voorstel. De ‘gewone’ liquidatietarieven zijn immers al onderhevig aan tweejaarlijkse indexatie op basis van de Consumentenprijsindex (CPI). Per 1 februari 2021 zijn de liquidatietarieven geïndexeerd met 3,7% en per 1 februari 2023 zijn de liquidatietarieven geïndexeerd met 6,2% (zie hier). Met ingang van 1 februari 2024 heeft een tussentijdse indexering van 2,6% plaatsgevonden, “omdat de indexering in 2023 fors hoger uitkwam en toen beperkt is geïndexeerd vanwege de explosieve inflatie in dat jaar” (zie hier). De eerstvolgende indexatie zal op 1 februari 2026 plaatsvinden.

5. Hoe meer de indicatietarieven uit de pas gaan lopen met de daadwerkelijke proceskosten, hoe sterker het pleidooi van Willem Hoyng dat de tarieven niet verenigbaar zijn met art. 14 van de Handhavingsrichtlijn en geldende HvJEU rechtspraak. Het ligt dan ook voor de hand in ieder geval eenzelfde indexatie als bij de liquidatietarieven toe te passen op de indicatietarieven in octrooizaken.

6. Daarnaast zou het nuttig zijn te evalueren of de bedragen die in 2020 als ‘redelijk en evenredig’ werden bestempeld dat anno 2024/2025 en na indexering nog steeds zijn. Ik sluit niet uit dat de tarieven van advocaten en octrooigemachtigden harder zijn gestegen dan de CPI. Als de kosten voor een procedure stijgen, ligt het in de rede de indicatietarieven daarop aan te passen. Lastig in dat verband is dat partijen regelmatig tot een proceskostenafspraak komen, waardoor moeilijk is vast te stellen of de indicatietarieven bij de daadwerkelijke kosten aansluiten. Een anoniem ‘veldonderzoek’ kan mogelijk helderheid verschaffen.

7. Overigens gaat hetzelfde betoog op voor de indicatietarieven die gelden in andere IE-zaken. Deze zijn sinds 1 april 2017 niet meer gewijzigd. Daar zal het verschil ten opzichte van de realiteit dus mogelijk relatief nog groter zijn dan in octrooizaken.

Alexander de Leeuw
Amsterdam, 23 oktober 2024