13 mrt 2019
Opnemen 'Kassa citaat’ in advertenties niet onrechtmatig
Vzr. Rechtbank Overijssel 13 maart 2019, IEF 18339; ECLI:NL:RBOVE:2019:874 (chocolademelk: Soort water dat smaakt naar oud papier) E Eiseres is een bedrijf dat onder andere gebrande suiker, koffiestroop en smaakversterkers produceert. Het bedrijf is sinds de oprichting gevestigd in plaats X. Een deel van de productie is door het bedrijf in de afgelopen periode verplaatst naar een andere plaats. Gedaagde is het niet eens met de nieuwe vestigingsplaats. In januari 2019 heeft hij advertenties geplaatst in de Stentor en de Stadskoerier. Hierin staat onder meer “smadelijke aftocht van [eiseres] uit [plaats x]” en “[eiseres] ’s chocolademelk: Soort water dat smaakt naar oud papier…” TV Kassa. In dit kort geding gaat het om de vraag of in de advertenties onrechtmatige uitingen staan in de zin van het bepaalde in artikel 6:162 BW op grond waarvan een rectificatie in de zin van artikel 6:167 lid 1 BW gerechtvaardigd is. De voorzieningenrechter stelt dat de gedaagde in de advertenties geen (directe) beschuldigingen jegens eiseres heeft geuit, maar slechts een opinie - namelijk de gedeeltelijke verhuizing van de productie is geen goede ontwikkeling voor de gemeenschap van plaats X en de onderneming. Bij zijn uitlatingen heeft de gedaagde zich ook niet bediend van zware of nodeloos grievende bewoordingen of verdachtmakingen. Hetzelfde geldt voor het aangehaalde citaat uit het televisieprogramma Kassa. Dit citaat staat geheel los van de inhoud van de advertentie en het is een oud klantenonderzoek dat wellicht geen recht doet aan de huidige kwaliteit van de chocolademelk, gelet op de context van de advertenties en het feit dat het slechts een citaat is uit een onafhankelijk consumentenonderzoek en het niet eigen bewoordingen van gedaagde betreft - is het opnemen van het ‘Kassa citaat’ in de advertenties niet onrechtmatig is. De gebruikte bewoordingen zijn weliswaar een negatieve kwalificatie zijn, maar afgewogen tegen het belang van de vrijheid van meningsuiting van gedaagde niet dermate kwaadsprekend dat de aanduiding als onrechtmatig moet worden aangemerkt. De rechter wijst de vordering af.
4.3. Ingevolge het bepaalde in artikel 6:167 BW kan een veroordeling tot rectificatie worden uitgesproken indien er sprake is van onjuiste of door onvolledigheid misleidende publicaties van gegevens van feitelijke aard. Een dergelijke rectificatie vormt een bij wet (artikel 7 lid 3 Grondwet) en in artikel 10 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens voorziene beperking op de vrijheid van meningsuiting. Bij de beoordeling of een rectificatie is aangewezen dient de vrijheid van meningsuiting van [gedaagde] te worden afgewogen tegen het recht van [eiseres] op de bescherming van haar eer en goede naam. Welke van deze belangen de doorslag behoort te geven, hangt af van de in onderling verband te beschouwen omstandigheden.
4.4. [eiseres] voert aan dat de eer en goede naam van [eiseres] wordt aangetast doordat [gedaagde] haar ten onrechte heeft beschuldigd van bepaalde feiten, zulks met het kennelijke doel om haar te schaden. De inhoud van de advertenties is onvolledig en onjuist. Op grond van de advertenties doet [gedaagde] - kort gezegd - ten onrechte voorkomen dat het met [eiseres] slecht zou gaan, er sprake zou zijn van een neerwaartse spiraal en dat de gedeeltelijke verhuizing van de productie van [plaats 1] naar [plaats 2] kan worden gezien als een smadelijke aftocht van [eiseres] uit [plaats 1] . Hierdoor wordt er schade toegebracht aan het handelsdebiet en onrust en wantrouwen veroorzaakt bij de werknemers van [eiseres] .
4.5. [gedaagde] betwist - kort gezegd - dat de uitlatingen in de advertenties onjuist zijn en onrechtmatig jegens [eiseres] . Zo heeft [gedaagde] tijdens de mondelinge behandeling toegelicht dat hij nauw betrokken is bij de gemeenschap van [plaats 1] . In dat kader plaatst [eiseres] met regelmaat (kritische) advertenties over de lokale ontwikkelingen in [plaats 1] . Ter onderbouwing van zijn stellingen heeft [gedaagde] onder meer verwezen naar krantenartikelen waaruit blijkt dat hij zich op verschillende manieren inzet voor de gemeenschap en de belangen van [plaats 1] , waaronder het vaartoerisme en de werkgelegenheid. [gedaagde] stelt dat hij de ontwikkelingen bij [eiseres] kritisch volgt, omdat in het verleden keuzes zijn gemaakt door de (voormalige) directies van [eiseres] die - naar zijn mening - negatieve gevolgen hebben gehad voor [plaats 1] . De advertenties en de uitlatingen daarin zijn vermeld in het kader en de context van de historische gebeurtenissen bij [eiseres] , aldus [gedaagde] .
4.6. De voorzieningenrechter is vooralsnog van oordeel dat [gedaagde] met de uitlatingen in de advertenties er slechts melding van heeft gemaakt dat hij het - gelet op de historische gebeurtenissen bij [eiseres] - niet eens is met de gedeeltelijke verhuizing van de productie uit [plaats 1] naar [plaats 2] . Anders dan [eiseres] stelt, heeft [gedaagde] met het plaatsen van de advertenties en het doen van de uitlatingen daarin niet aangekondigd dat [eiseres] volledig verdwijnt uit [plaats 1] . Dat volgt niet uit de tekst van de advertenties. Integendeel, [gedaagde] schrijft letterlijk in de advertenties: “En nu verhuist [eiseres] Consumer’s naar [plaats 2] en blijft de productie van koffiestroop in [plaats 1] voor de zakelijke markt nog bestaan, het laatste nieuws is dat deze productie zelfs wordt uitgebreid door de Helmondse eigenaar van de fabriek aan de [straat] in [plaats 1] , van oorsprong nu circa 100 jaar oud.” [gedaagde] heeft met zijn uitlatingen in de advertenties ook niet doen voorkomen dat het slecht zou gaan met [eiseres] en dat er sprake zou zijn van een neerwaartse spiraal, althans daarvoor heeft [eiseres] feiten noch omstandigheden aangevoerd die haar stelling kunnen onderbouwen. De gebruikte woorden in de titel van de advertenties “Smadelijke aftocht van [eiseres] uit [plaats 1]” is een negatieve kwalificatie, maar afgewogen tegen het belang van de vrijheid van meningsuiting van [gedaagde] niet dermate kwaadsprekend dat de aanduiding als onrechtmatig moet worden aangemerkt.
De voorzieningenrechter stelt verder vast - voor zover zij dat kan beoordelen in het korte bestek van deze procedure - dat [gedaagde] alle uitlatingen in de advertenties heeft gedaan in de historische context van [eiseres] die volgens [gedaagde] mede steun vinden in door hem geraadpleegde bronnen. Blijkens de uitlatingen in de advertenties heeft [gedaagde] geen (directe) beschuldigingen jegens [eiseres] geuit, maar slechts een opinie gegeven dat de gedeeltelijke verhuizing van de productie van [plaats 1] naar [plaats 2] geen goede ontwikkeling is voor de gemeenschap van [plaats 1] en de onderneming [eiseres] . Bij zijn uitlatingen heeft [gedaagde] zich ook niet bediend van zware of nodeloos grievende bewoordingen of verdachtmakingen jegens [eiseres] . Hetzelfde geldt voor het aangehaalde citaat van een consumentenonderzoek uit 2012 van het televisieprogramma Kassa “ ’s chocolademelk: Soort water dat smaakt naar oud papier”. Hoewel de voorzieningenrechter het met [eiseres] eens is dat dit citaat geheel losstaat van de inhoud van de advertentie en het een oud klantenonderzoek is dat wellicht geen recht doet aan de huidige kwaliteit van de chocolademelk van [eiseres] anno 2019, is de voorzieningenrechter voorlopig van oordeel dat - gelet op de context van de advertenties en het feit dat het slechts een citaat is uit een onafhankelijk consumentenonderzoek en het niet eigen bewoordingen van [gedaagde] betreft - het opnemen van het ‘Kassa citaat’ in de advertenties niet onrechtmatig is.