Paul Geerts: de belangenafweging van A-G Hartlief in de Verstappen/Picnic-zaak.
1. Op 22 april 2022 heeft de Hoge Raad uitspraak gedaan in de Verstappen/Picnic-zaak. In dat arrest is kort gezegd beslist dat: (i) een afbeelding van een lookalike onder omstandigheden kan worden aangemerkt als een portret van de persoon op wie hij lijkt; (ii) de omstandigheid dat voor de aanschouwer duidelijk is dat de lookalike niet degene is op wie hij lijkt, niet eraan in de weg staat dat sprake kan zijn van een portret; (iii) het karakter van de afbeelding, bijvoorbeeld een parodie, niet van belang is voor de beantwoording van de vraag of sprake is van een portret en (iv) dat karakter wel een rol kan spelen in de door art. 21 Aw voorgeschreven belangenafweging en kan meebrengen dat niet kan worden gezegd dat een redelijk belang van de geportretteerde in de zin van deze bepaling zich tegen openbaarmaking van het portret verzet.
2. De Hoge Raad heeft een kort en bondig arrest gewezen. Dat hij het in cassatie bestreden arrest van het Hof Amsterdam heeft vernietigd, zal voor velen niet als een al te grote verrassing komen. Het Hof Amsterdam heeft immers een veel te beperkt portretbegrip gehanteerd. Waar het mij in deze korte bijdrage echter om te doen is, is punt (iv): de belangenafweging. In die belangenafweging – zo beslist de Hoge Raad – kan het parodiërend gebruik van het portret van Verstappen in de reclame-uiting meebrengen dat hij geen redelijk belang heeft om zich tegen openbaarmaking van zijn portret te verzetten. Een oordeel dat evenmin als een al te grote verrassing zal worden ervaren. Immers, net als het auteursrecht is het portretrecht geen absoluut recht. De Hoge Raad heeft de zaak naar het Hof Den Haag verwezen; het is dat hof dat de belangenafweging (opnieuw) zal moeten maken. Uiteraard heeft de Hoge Raad zich over die belangenafweging inhoudelijk niet uitgelaten.