DOSSIERS
Alle dossiers
Gepubliceerd op dinsdag 4 oktober 2016
IEF 16298
Rechtbank Den Haag ||
1 jun 2016
Rechtbank Den Haag 1 jun 2016, IEF 16298; ECLI:NL:RBDHA:2016:10496 (Korthofah B.V. tegen Quill Coding), https://ie-forum.nl/artikelen/terugbetaling-en-toerekenbare-tekortkoming-in-samenwerkingsovereenkomst-over-het-vermarkten-van-een

Terugbetaling en toerekenbare tekortkoming in samenwerkingsovereenkomst over het vermarkten van een product

Rechtbank Den Haag 1 juni 2016, IEF 16298; ECLI:NL:RBDHA:2016:10496 (Korthofah B.V. tegen Quill Coding) Contractenrecht. Samenwerkingsovereenkomst over door de ene partij vermarkten van door de andere partij ontwikkeld codering systeem voor de verpakkingsindustrie. Kortho is een producent en distributeur van coderingssystemen. Zij benaderde Quill voor een samenwerking en was geïnteresseerd in de ontwikkelde techniek. Verwijten over en weer over toerekenbaar tekortschieten in de nakoming, onder andere ten aanzien van terugbetaling lening, bieden van ondersteuning en contractuele alleenrechten. Quill stelt terecht dat de gehele lening moet worden terugbetaald en dat zij geen rente verschuldigd is over deze lening. Verder is Kortho toerekenbaar tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst die aan Quill het exclusieve recht geeft om de elektronische componenten en software verder te ontwikkelen en dient de schade te vergoeden.

4.8. Het verweer van Quill dat de enige redelijke uitleg van de overeenkomst luidt dat de gehele lening – en niet alleen het voorschot van GBP 100.000 – moest worden terugbetaald uit de royalties stuit af op het voorgaande. Quill heeft wel het gelijk aan haar zijde met haar standpunt dat de overeenkomst alleen een terugbetalingsregeling bevat voor het voorschot op de aan Quill toekomende royalties (verrekend met de royalties bij verkoop). Voor terugbetaling van deel ii) van de lening bevat de overeenkomst geen regeling. Gesteld noch gebleken is dat partijen aanvullend een regeling over terugbetaling van dit deel van de lening overeen zijn gekomen. Dit betekent dat – zoals Kortho bij brief van 26 oktober 2012 heeft gedaan door terugbetaling op 10 november 2012 te vragen – terstond nakoming kan worden gevorderd op de voet van artikel 6:38 BW, waarbij de schuldenaar zoveel tijd moet worden gelaten als hij redelijkerwijs voor het verrichten van de prestatie nodig heeft. Niet betwist is dat meer tijd nodig was voor de door Kortho gevraagde terugbetaling van het openstaand bedrag van de lening.

4.9. Quill heeft ook het gelijk aan haar zijde met haar standpunt dat zij geen rente over deze (aanvullende) lening verschuldigd is, aangezien partijen dit nooit (aanvullend) zijn overeengekomen. Nadat Quill had aangevoerd dat Kortho deze rente op enig moment eenzijdig in haar overzichten is gaan verwerken, heeft Kortho gesteld dat zij in overleg met Quill 6,5% rente is gaan berekenen. Zij heeft deze stelling echter op geen enkele manier geconcretiseerd of onderbouwd. Aan bewijslevering van het door Kortho gestelde in overleg gaan berekenen van rente wordt daarom niet toegekomen.

4.10. Gezien het voorgaande heeft als uitgangspunt te gelden dat Kortho op een gegeven moment eenzijdig 6,5% rente is gaan opnemen in de door haar aan Quill verstrekte overzichten. Quill erkent dat zij destijds nooit veel aandacht heeft besteed aan de met enige frequentie door Kortho aan haar toegezonden overzichten. Het enkele stilzitten van Quill is onvoldoende om te kunnen aannemen dat Quill stilzwijgend instemde met deze rente. Wel is Quill de subsidiair gevorderde wettelijke handelsrente verschuldigd. Dit argument gaat er ook aan voorbij dat het risico van mislukking en/of tegenvallen van verwachte resultaten inherent is aan de samenwerking zoals partijen zijn aangegaan, met verdere ontwikkeling en vermarkting van een prototype. Nu de financiële bijdrage van Kortho was vormgegeven als lening – en niet bijvoorbeeld als participatie – was inherent aan de gemaakte afspraken dat bij mislukken van de samenwerking of tegenvallen van de resultaten het door Kortho aan Quill geleende bedrag moest worden terugbetaald en dus dat de financiële consequenties in dat geval voor rekening van Quill kwamen. Dat is geen omstandigheid die Quill in dit verband kan baten, ook niet als zij, zoals zij stelt, niet de middelen heeft om de lening terug te betalen. Dit geldt eens temeer als in ogenschouw wordt genomen dat Quill nog altijd beschikt over het in artikel 2.1 overeengekomen exclusieve recht en Kortho hierna in reconventie schadeplichtig wordt bevonden voor schending daarvan.

4.16. De slotsom van het voorgaande luidt dus dat de vordering tot betaling van het openstaande bedrag van de lening opeisbaar is. Het beroep van Quill op opschorting van haar verplichting tot nakoming wordt hierna besproken, na de beoordeling in reconventie.

4.21. De rechtbank komt nu toe aan bespreking van de door Kortho gestelde wanprestatie van Quill, bestaande uit het leveren van gebrekkige producten. De stelplicht en de bewijslast daarvan rusten op Kortho, van wie kan worden verwacht dat zij haar verwijten voldoende concretiseert en onderbouwt.

4.23. Kortho stelt verder in algemene termen dat de producten niet voldeden en dat “Geen van de door Quill ontwikkelde producten voldeden aan de CE standards en aan EMC, ROHSS en WEEE richtlijnen.” Zonder nadere concretisering, die ontbreekt, kan de rechtbank dit niet vaststellen, ook niet aan de hand van de omvangrijke overzichten met klachten en gebreken die Kortho heeft overgelegd. Van Kortho kon worden verwacht dat zij aan de hand van de overeengekomen specificaties waarnaar wordt verwezen in de overeenkomst en de aanvullende eisen en wijzigingen die partijen hebben doorgevoerd gedurende de looptijd van de overeenkomst, concreet aanduidt wat niet conform de afspraken tussen partijen was. De memo’s en lijsten met gebreken en klachten die zij in het geding heeft gebracht volstaan in dit verband niet, nu iedere (toelichting op de) relatie tussen deze gebreken met de overeengekomen (en gewijzigde) specificaties en eisen ontbreekt. Dat klemt temeer nu het als een feit van algemene bekendheid kan worden beschouwd dat een nieuw ontwikkeld product in de eerste fase ‘kinderziektes’ hebben, die niet onmiddellijk betekenen dat het product niet aan de in de overeenkomst bedoelde specificaties voldoet. Juist om die reden zijn partijen ook ondersteuning door Quill overeengekomen.

4.24. Tot slot kan de verwijzing van Kortho naar de ontevredenheid van haar klanten, die zouden hebben gevonden dat de producten niet aan de verwachtingen voldeden, haar niet baten, aangezien op geen enkele manier blijkt dat de tevredenheid van de klanten en hun – niet nader gespecificeerde – verwachtingen deel uitmaakten van de door partijen overeengekomen specificaties.

4.25. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de vordering onder E tot en met G van Kortho voor afwijzing gereed ligt.

4.36. De door Kortho gemotiveerd betwiste stellingen van Quill over (schending van) aan haar toekomende intellectuele eigendomsrechten zijn onvoldoende geconcretiseerd en onderbouwd. Deze stellingen kunnen dus geen doel treffen. Wel treft het verwijt van Quill over schending van artikel 2.1 van de overeenkomst doel. De rechtbank licht dat als volgt toe.

4.37. Uit haar in r.o. 2.39 bedoelde bericht blijkt dat Kortho de verdere ontwikkeling van de GJ-modellen ter hand heeft genomen met hulp van derden. Kortho spreekt immers van een “new project to update and improve our KGJ”. Kortho voert aan dat artikel 2.1 van de overeenkomst haar het recht gaf om het GJ-model verder te ontwikkelen en betoogt dat Quill blijkens haar eigen stellingen al sinds 2013 wist dat Kortho haar KGJ model zou ontwikkelen met een nieuwe control box en nieuwe software. Met haar standpunt gaat Kortho echter ten onrechte voorbij aan de inhoud van artikel 2.1 van de overeenkomst. Daarin staat dat Kortho bevoegd is om het GJ-model verder te ontwikkelen voor zover het gaat om de mechanische en andere delen. Uit hoofde van artikel 2.1 heeft Quill echter het exclusieve recht om de elektronische componenten en de software van het aansturingssysteem van het GJ-model (verder) te ontwikkelen. Met haar verweer heeft Kortho dus onvoldoende gemotiveerd betwist dat zij dit contractuele recht van Quill heeft geschonden bij het verder ontwikkelen van het (K)GJ-model. Als vaststaand dient dus te worden aangenomen dat Kortho het in artikel 2.1 neergelegde exclusieve recht van Quill heeft geschonden om de elektronische componenten en de software van het aansturingssysteem van het GJ-model (verder) te ontwikkelen. Kortho heeft verder onvoldoende gemotiveerd betwist dat het model QiC 30i het resultaat is van haar “new project to update and improve our KGJ”. Kortho is hiermee toerekenbaar tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst die aan Quill het exclusieve recht geeft om de elektronische componenten en de software van het aansturingssysteem van het GJ-model verder te ontwikkelen. Zij dient de schade die Quill daardoor heeft geleden te vergoeden. De precieze omvang van deze tekortkoming en daarmee van de schade dient in een eventuele schadestaat procedure te worden vastgesteld.