DOSSIERS
Alle dossiers
Gepubliceerd op dinsdag 18 november 2025
IEF 23095
Rechtbank Den Haag ||
5 nov 2025
Rechtbank Den Haag 5 nov 2025, IEF 23095; ECLI:NL:RBDHA:2025:20460 ([eisers] tegen [gedaagden]), https://ie-forum.nl/artikelen/uitlatingen-over-voormalig-wethouders-zijn-onrechtmatig

Uitlatingen over voormalig wethouders zijn onrechtmatig

Rb. Den Haag 5 november 2025, IEF 23095; ECLI:NL:RBDHA:2025:20460 ([eisers] tegen [gedaagden]). [eiser 1] en [eiser 2], voormalig wethouders voor PUUR, vorderen rectificatie van uitlatingen van [gedaagde 1], ondernemer en oud-voorzitter van de Partij voor de Inwoners (PvdI). In 2018 werd op verzoek van de burgemeester een vertrouwelijk rapport opgesteld over vermeende integriteitsschendingen binnen het gemeentebestuur, waarin onder anderen [gedaagde 1] werd genoemd. De rechtbank oordeelde in 2025 in een eerdere procedure dat het rapport niet onrechtmatig was vanwege de context en het belang van politieke meningsuiting. In augustus 2025 publiceerde [gedaagde 1] een afscheidsbrief op de website van de PvdI, met ernstige beschuldigingen aan het adres van [eiser 1] en [eiser 2], waaronder termen als “maffiapraktijken” en “malafide bestuurscultuur”. Na sommatie werd de brief verwijderd van de partijwebsite, maar een aangepaste versie verscheen op de site van actiegroep Noordwijk-Transparant, beheerd door [gedaagde 3]. [eiser 1] en [eiser 2] vorderen dat [gedaagden] de aangepaste brief onmiddellijk van ieder analoog en digitaal medium verwijderen, en verwijderd houden. Ook vorderen ze rectificatie. 

De rechter stelt voorop dat bij de vraag of gedane uitlatingen onrechtmatig zijn, twee grondrechten aan de orde zijn. Enerzijds de vrijheid van meningsuiting en anderzijds het recht op eerbiediging van eer en goede naam. De rechtbank maakt hier een belangenafweging tussen aan de hand van de omstandigheden van het geval. In dit geval komt de rechter tot het oordeel dat de uitlatingen over [eisers] door [gedaagde 1] onrechtmatig zijn. Ondanks dat de uitlatingen zijn gepresenteerd als waardeoordelen, missen ze feitelijke onderbouwing. [gedaagden] moeten een rectificatie plaatsen en moeten, als in het ongelijk gestelde partij, de proceskosten betalen. 

4.13 De hiervoor vermelde omstandigheden afwegend is de voorzieningenrechter van oordeel dat de door [gedaagde 1] over [eiser 1] en [eiser 2] in de aangepaste afscheidsbrief gedane uitlatingen, ondanks dat deze zijn gepresenteerd als waardeoordelen, bij gebreke van een deugdelijke feitelijke onderbouwing jegens hen nodeloos diffamerend en dus onrechtmatig zijn. Zulks geldt daarmee eveneens voor de in de oorspronkelijke afscheidsbrief over [eiser 1] en [eiser 2] gedane uitlatingen. Dit heeft tot gevolg dat het recht van [gedaagde 1] op vrijheid van meningsuiting moet wijken ter bescherming van het recht op bescherming van de eer en goede naam van [eiser 1] en [eiser 2] .