DOSSIERS
Alle dossiers
Gepubliceerd op woensdag 29 oktober 2025
IEF 23037
Antilliaanse Gerechten ||
16 okt 2025
Antilliaanse Gerechten 16 okt 2025, IEF 23037; ECLI:NL:OGEAM:2025:97 ([eiser] tegen [gedaagde]), https://ie-forum.nl/artikelen/uitlatingen-parlementslid-sint-maarten-over-eiser-onrechtmatig

Uitlatingen parlementslid Sint Maarten over [eiser] onrechtmatig

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten 16 oktober 2025, IEF 23037; ECLI:NL:OGEAM:2025:97 ([eiser] tegen [gedaagde]). [eiser] werd door de minister van Financiën van Sint Maarten benaderd als kandidaat-voorzitter voor de Raad van Toezicht van de Centrale Bank van Curaçao en Sint Maarten. Nadat deze kandidatuur openbaar werd, ontstond politieke en maatschappelijke ophef. In dat kader deed [gedaagde], lid van het parlement, in The Peoples Tribune uitlatingen over [eiser] gedaan, onder meer over diens eerdere werkzaamheden voor NV GEBE en zijn vermeende motivatie om voorzitter te worden. Beide partijen vorderden in kort geding rectificatie van elkaars uitlatingen. 

Het Gerecht oordeelt dat de uitingen van [gedaagde] in The Peoples Tribune verder gaan dan het aan de kaak stellen van de selectiemethode van de regering en zien op de persoon. Het Gerecht kijkt bij de uitlatingen of ze onnodig grievend of feitelijk onjuist zijn. Specifiek het beschrijven van [eiser] als “desperate” en gericht op “self-promotion” in combinatie met een "savior attitude" acht het Gerecht onnodig grievend, mede gelet op de publieke functie waar het om gaat. Het Gerecht betreurt de uitlatingen omdat het in het openbaar aanvallen van personen niet behoort tot de kerntaken van een parlementslid. [gedaagde] had zich terughoudender moeten opstellen over de persoon van [eiser]. Bij het oordeel dat [gedaagde] zijn uitlatingen gedeeltelijk moet rectificeren betrekt het Gerecht de aard van de functie waar het hier om gaat. Vertrouwen is een sleutelvoorwaarde bij die functie en de publiekelijk gedane aantijgingen zijn zeer bezwarend en belastend voor de kandidaat. [gedaagde] moet een rectificatie plaatsen in het medium waarin ook de uitlatingen zijn gedaan, in The Peoples Tribune. De reconventionele vorderingen van [gedaagde] gingen over uitlatingen die [eiser] over [gedaagde] in een radio-interview had gedaan. Deze worden afgewezen. Volgens het Gerecht zijn deze uitlatingen niet onjuist of onnodig grievend. [gedaagde] zal daarom, als de in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten worden veroordeeld.   

3.7 Allereerst is het Gerecht – met [gedaagde] – van oordeel dat [gedaagde] alleen verantwoordelijk is voor wat hij zelf heeft gezegd en niet de samenvatting ervan of de ‘kopjes’, die The Peoples Tribune heeft gemaakt. Hierna zal het Gerecht daarom alleen aan de hand van de weergegeven citaten beoordelen of deze onwaar, grievend en opzettelijk lasterlijk zijn, zoals [eiser] stelt. 

“Public reports have documented how his law office was retained by NV GEBE’s Supervisory Board, with large invoices for legal advice that were criticized internally as excessive.” 
Deze bewering bestaat uit drie onderdelen. Dat het advocatenkantoor van [eiser] destijds werd ingeschakeld door GEBE staat vast en de vermelding daarvan is niet onnodig grievend. Dat [eiser]’s kantoor forse nota’s heeft gestuurd voor de verrichte werkzaamheden en geleverde diensten, heeft [gedaagde] met stukken voldoende onderbouwd. Dat geldt ook voor het laatste onderdeel: uit een in dit kort geding overgelegde notitie van 26 maart 2021 van een tijdelijk manager van GEBE aan de minister-president blijkt dat deze manager na analyse tot de conclusie kwam dat de nota’s “exorbitant” waren. Dat deze notitie niet openbaar is geworden, is daarbij niet beslissend. [gedaagde] verklaarde ter zitting dat hij deze notitie in zijn toenmalige functie van minister van Financiën destijds zelf onder ogen had gekregen. [eiser] heeft verklaard dat de toenmalige Raad van Toezicht van GEBE het verwijt heeft weersproken, maar dat neemt de juistheid van de uitlating van [gedaagde] niet weg. 

“[eiser] himself admitted in an open letter that his firm was contracted directly and that invoices were quickly approved by the then chairman.” 
Inderdaad heeft [eiser] in de desbetreffende ‘open letter’ bevestigd dat zijn kantoor door GEBE gecontracteerd was. Dat zijn nota’s snel werden goedgekeurd, heeft [eiser] ook in die ‘open letter’ vermeld. In die zin zijn beide beweringen juist. Maar gelet op de context moet daaruit in alle redelijkheid worden afgeleid, dat deze vermelding door [eiser] bedoeld was om te onderbouwen dat er in die tijd helemaal geen probleem van de hoogte van de declaraties werd gemaakt. Een erkenning door [eiser] dat zijn nota’s inderdaad excessief waren, mag hier niet in worden gelezen. 

“These circumstances sparked internal disputes at GEBE and raised questions about accountability in the handling of company funds.” 
Dat de eerder vermelde interne kritiek leidde tot vragen over de verantwoordelijkheid voor het omgaan met publieke middelen, is niet vreemd. [gedaagde] stelt hier echter niet dat dit [eiser] zou raken. Ook in verband met de rest van het citaat, ziet het Gerecht hier niet in dat dit een onnodig grievende opmerking jegens [eiser] oplevert. 

“During my tenure as Minister of Finance, [eiser] also personally visited my office with what I can only describe as a savior attitude, insisting that only he could save the Central Bank and that I should appoint him as chair if I wanted to protect the institution. This kind of desperation is troubling and only deepens the question of what is driving such urgency. Independence, restraint, and institutional respect are what we need in a Central Bank appointee, not self-promotion.” 
[gedaagde] heeft in dit kort geding voldoende onderbouwd dat hij in zijn tijd als minister van Financiën een keer een bijeenkomst heeft gehad, waarbij ook [eiser] aanwezig was. Het onderwerp betrof onder meer de centrale bank van Sint Maarten. De functie van voorzitter van de Raad van Toezicht stond niet op de agenda. [gedaagde] verklaarde ter zitting dat hij tijdens die bijeenkomst op enig moment alleen met [eiser] was. [eiser] betwistte dat ter zitting; hij zou op geen enkel moment alleen met [gedaagde] zijn geweest. Een of ander zou van belang kunnen zijn voor de aannemelijkheid van de uitlatingen van [gedaagde]. Dit kort geding leent zich echter niet voor bewijslevering. 
Overigens is dat naar het voorlopig oordeel van het Gerecht ook niet echt van belang in verband met het volgende. Als [gedaagde] op die bijeenkomst heeft ervaren dat [eiser] zich als “savior” opwierp, is dat zijn persoonlijke visie over [eiser]s optreden. Dat kan op zichzelf niet als onnodig grievend worden gezien. Maar in combinatie gelezen met de twee daarop volgende zinnen is dat het wel. Ook als [eiser] zich als kandidaat zou hebben gepropageerd als de juiste man voor die functie, gaat het niet aan om hem dan als “wanhopig” neer te zetten en dat het [eiser] alleen om “self-promotion” zou gaan.