DOSSIERS
Alle dossiers
Gepubliceerd op woensdag 26 november 2025
IEF 23119
Hof Den Haag ||
4 mrt 2025
Hof Den Haag 4 mrt 2025, IEF 23119; ECLI:NL:GHDHA:2025:399 ([verzoeker]), https://ie-forum.nl/artikelen/verzoek-getuigenverhoor-afgewezen-wegens-misbruik-van-recht

Verzoek getuigenverhoor afgewezen wegens misbruik van recht

Hof Den Haag 4 maart 2025, IEF 23119; ECLI:NL:GHDHA:2025:399 ([verzoeker]). [verzoeker] verzocht om een voorlopig getuigenverhoor op grond van artikel 186 Rv tegen drie personen in verband met vermeende onrechtmatige uitlatingen in televisie-uitzendingen in 2011. De kantonrechter had hem niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van adresgegevens van de wederpartijen. [verzoeker] ging in hoger beroep. Het hof oordeelt dat de niet-ontvankelijkverklaring onterecht was: het ontbreken van adresgegevens levert volgens het toepasselijke procesrecht geen grond voor niet-ontvankelijkheid op. In zoverre slaagt het hoger beroep en wordt de beschikking van de kantonrechter vernietigd. 

Toch wijst het hof het verzoek om een voorlopig getuigenverhoor af. [verzoeker] heeft volgens het hof onvoldoende belang bij toewijzing van het verzoek (art. 3:303 BW), omdat hij al beschikt over voldoende informatie over de betrokken personen en hun uitlatingen in de uitzendingen. Het verhoor is daarom niet noodzakelijk voor het bepalen van zijn procespositie. Daarnaast oordeelt het hof dat sprake is van misbruik van bevoegdheid (art. 3:13 BW). De belangen van de drie personen om niet zonder voldoende grond als getuige te worden opgeroepen wegen zwaarder dan het niet nader onderbouwde belang van [verzoeker]. Het hof wijst het verzoek definitief af. Een eerder door [verzoeker] gedaan wrakingsverzoek tijdens de mondelinge behandeling werd later ingetrokken en leidde niet tot verdere behandeling van de zaak. 

3.16 [naam 1], [naam 2] en [naam 3] zijn door [naam presentator] benaderd en bevraagd met het oog op de volgens [verzoeker] onrechtmatige uitzending van 23 oktober 2011. In het verzoekschrift wordt onder andere beschreven wat voor werk zij destijds hadden, welke opleiding zij hebben genoten, worden uitspraken van [naam 1] en [naam 2] in de uitzending aangehaald – transcripten van beide uitzendingen zijn als productie bijgevoegd –, en luidt de conclusie over alle drie dat zij ‘evident niet aan de wettelijke criteria voor de wetenschappelijke deskundige in deze kwestie’ voldoen (vergelijk rov. 3.3 van de tussenbeschikking). Voor die conclusie wijst [verzoeker] ook op (telefonische) gesprekken die hij met elk van hen heeft gehad en waarin zij tegenover hem hebben gezegd i) geen deskundige te zijn ([naam 1] op 3 november 2016; ook hiervan is een (incompleet) transcript als productie bijgevoegd), ii) geen neuroloog en geen erfelijkheidsdeskundige te zijn en over het syndroom van Asperger het een en ander van een collega te hebben gehoord ([naam 2] op 12 december 2011), en iii) niets van erfelijkheid, genetica of tweelingonderzoek af te weten ([naam 3] in december 2012; verzoekschrift, nrs. 138, 147 en 150). Uit die gesprekken is [verzoeker] verder duidelijk geworden dat [naam presentator] hun ‘de casus van de man’ niet had genoemd, wat volgens [verzoeker] ‘de deskundigen sowieso op een verkeerd spoor heeft gezet’ (verzoekschrift, nr. 129). 

3.17 Uit het voorgaande volgt dat het verzochte voorlopige getuigenverhoor niet nodig is om [verzoeker] duidelijkheid te verschaffen over de vraag tegen wie hij het overwogen geding moet aanspannen. Verder blijkt daaruit dat [verzoeker] al bekend is met (veel van) de feiten en omstandigheden die [naam 1], [naam 2] en [naam 3] en de televisie-uitzendingen betreffen, in het bijzonder ook met wat [naam 1] en [naam 2] in de uitzending van 23 oktober 2011 hebben gezegd. Verder is [verzoeker] uit de (telefoon)gesprekken bekend dat [naam 1], [naam 2] en [naam 3] zelf hebben gezegd – kort weergegeven – geen deskundige te zijn op het gebied van autisme en erfelijkheid. Dit een en ander brengt mee dat [verzoeker] ook zonder het verzochte voorlopige getuigenverhoor voldoende in staat moet worden geacht om zijn positie te bepalen en te beoordelen of het zinvol is – uit vermoedelijk onrechtmatige daad, maar nergens concreet toegelicht – een vordering in te stellen tegen [naam 1], [naam 2] en [naam 3]. Voorkomen dat bewijs (voor [verzoeker]) verloren gaat, een ander mogelijk doel van een voorlopig getuigenverhoor, is hier evenmin aan de orde. Het hof is daarom van oordeel dat [verzoeker] onvoldoende belang heeft bij toewijzing van zijn verzoek. Wat zijn belang daarbij is, heeft [verzoeker] niet duidelijk gemaakt.