Aanvang vermeerderingsproces komt te laat
Gerechtshof 's-Gravenhage 5 juni 2012, LJN BW9872 (Van Kleef Roses B.V. tegen gedaagden)
Kwekersrecht. Dwaling omtrent licentieovereenkomst.
Van Kleef Roses houdt zich bezig met het exploiteren van het kwekersrecht op rozencultivars. Gedaagden zijn met Van Kleef een licentieovereenkomst aangegaan voor het telen en leveren van rozenplanten met de naam Anouschka. De facturen zijn na levering niet door gedaagden voldaan. Gedaagden beroepen zich op dwaling omtrent de licentieovereenkomst. Het vermeerderingsproces van de planten zou later begonnen zijn dan Van Kleef had medegedeeld, waardoor gedaagden de planten niet in week 45/46 konden verkopen. In eerste aanleg heeft de rechtbank dit gegrond bevonden en de vordering van Van Kleef afgewezen.
In hoger beroep gaat het om de vraag of er sprake is van dwaling omtrent de mededelingen die gedaan zijn over het aanvangen van het vermeerderingsproces. Het Hof oordeelt dat er sprake is van dwaling. Het was voor gedaagden van wezenlijk belang dat dit proces in week 28 zou beginnen, terwijl de geknipte ogen pas in week 30 zijn opgehaald voor het uitbesteden van het vermeerderingsproces. Het hof bekrachtigt de vonnissen van de rechtbank Amsterdam en veroordeelt Van Kleef in de kosten van het geding in hoger beroep.
19. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat [geïntimeerden] in het bewijs van dwaling zijn geslaagd. Niet betwist is dat Zuurbier bij de ondertekening van de overeenkomst heeft gezegd dat het vermeerderingsproces was begonnen, hetgeen onjuist is gebleken. Van Kleef Roses heeft onvoldoende betwist dat het vermeerderingsproces pas begint bij het op substraat zetten van de geknipte ogen en niet reeds bij het knippen zelf. Grief 9 faalt in zoverre. Vaststaat dat de geknipte ogen pas op maandag 22 juli 2002 (in week 30) door Perfecta, het bedrijf waaraan het vermeerderingsproces was uitbesteed, zijn opgehaald (zie bv. de verklaring van Zuurbier ter comparitie van partijen bij het hof Amsterdam). Bij gebrek aan betwisting staat eveneens vast dat Zuurbier niet tegen [geïntimeerden] heeft gezegd dat het vermeerderingsproces niet reeds in week 28 was begonnen. Van Kleef Roses moest begrijpen dat het voor [geïntimeerden] van wezenlijk belang was dat het vermeerderingsproces in week 28 was begonnenen rekening houden met de mogelijkheid dat Van der Brug c.s. ervan uitgingen dat dit ook het geval was.
20. Ter motivering van dit oordeel verwijst het hof in de eerste plaats naar hetgeen het hiervoor, in rov. 8, heeft overwogen. Daarnaast hecht het hof in het bijzonder betekenis aan de verklaring van Duijndam, die namens Van Kleef Roses nauw bij de besluitvorming door [geïntimeerden] betrokken is geweest. Hij verklaart dat [geïntimeerde sub 2] geïnteresseerd was in de Anouschka, dat hij, Duijndam, op enig moment een planning heeft gemaakt om te zien wanneer geoogst moest worden om de planten te kunnen vermeerderen, dat [geïntimeerde sub 2] in week 45/46 geleverd wilde krijgen omdat hij dan de eerste snee met Valentijnsdag zou kunnen maken, dat dit betekende dat in week 28 moest worden begonnen en, tot slot, dat ook Zuurbier wist dat er in week 45/46 geleverd moest worden. Dit laatste verklaart hij te weten omdat hij erbij was toen daarover tussen [geïntimeerde sub 2] en Zuurbier werd gesproken. Van Kleef Roses heeft gesteld dat dat laatste niet mogelijk is omdat Duijndam op vakantie was toen [geïntimeerden] contact hadden met Zuurbier, in week 28 tot en met 30 (conclusie van antwoord na enquête onder 29). De getuigenverklaringen van [geïntimeerde sub 2] en [geïntimeerde sub 2] op dit punt, te weten dat zij ook in week 27 al met Zuurbier hebben gesproken, worden evenwel ondersteund door de agenda van Duijndam – die volgens Van Kleef Roses een juiste weergave van de gebeurtenissen geeft –, waarin bij de datum 2 juli 2002 vermeld is dat Duijndam met [geïntimeerde sub 2] en Zuurbier naar de roos Milva is gaan kijken (en later nog naar de roos Anouschka). De getuigenverklaring van Zuurbier sluit dat overigens ook niet uit.
23. Dit betoog snijdt geen hout. In de eerste plaats sluit het feit dat [geïntimeerden] voor het eerst op 2 juli 2002 te kennen hebben gegeven voor de Anouschka te kiezen niet uit dat de berekening al eerder is gemaakt. Vast staat immers ook dat [geïntimeerden] al eerder belangstelling hadden getoond (vergelijk de agenda van Duijndam, bij de datum 7 mei 2002). Zoals [geïntimeerden] betogen, is heel wel denkbaar dat de berekening van Duijndam juist heeft meegespeeld bij hun latere beslissing om voor de Anouschka te kiezen. In de tweede plaats valt niet in te zien dat ook een op 2 juli 2002 gemaakte berekening (die in dat geval meebracht dat de week erop met het vermeerderingsproces moest worden begonnen) geen rol heeft kunnen spelen bij de beslissing tot aankoop.