14 jan 2025
AFB betaalt proceskosten wegens ingetrokken kort geding

Hof Den Haag 14 januari 2025, IEF 22942; ECLI:NL:GHDHA:2025:191 (Hidalgo tegen AFB). Hidalgo is actief als groothandel in sportartikelen. AFB exploiteert fitnesscentra. In 2023 startte AFB een kort geding tegen Hidalgo wegens inbreuk op de handelsnaam en merkenrechten en het offline halen van de 'maartcampagne'. AFB trok de zaak een paar dagen voor de zitting in. Hidalgo vordert vergoeding van haar volledige proceskosten in eerste aanleg en hoger beroep, te begroten op grond van artikel 1019h Rv. De voorzieningenrechter heeft die vordering afgewezen. Hidalgo is het hier niet mee eens en gaat in hoger beroep.
AFB trok het kort geding op 3 april 2023 in. Een partij die eenzijdig een kort geding zonder goede onderbouwing intrekt, kan op één lijn worden gesteld met de in het ongelijk gestelde partij, volgens artikel 237 Rv en artikel 1019h Rv. In dat geval heeft de gedaagde recht op een beslissing over proceskosten indien hij hier uiterlijk binnen 14 dagen na de datum naar vraagt. Dit geldt ook in procedures over rechten van intellectuele eigendom. Hidalgo stelt dat dit geval zich hier voordoet onder meer omdat AFB bij haar vordering geen spoedeisend belang had. Hidalgo zou na beëindiging van de overeenkomst geen inbreuk maken en er bestond voor 1 april 2023 ook geen reële dreiging dat zij dit zou doen. Zij heeft tijdig verzocht om een beslissing over de proceskosten. Het hof gaat daarin mee en oordeelt dat er geen sprake was van een spoedeisend belang. Het kort geding zou dus zijn afgewezen en daardoor moet AFB de proceskosten van Hidalgo betalen. Een deel van de proceskosten wordt berekend op basis van het liquidatietarief.
6.15 Evenwel kan een veroordeling op de voet van art. 1019h Rv slechts plaatsvinden voor zover de (voorbereidende) werkzaamheden betrekking hebben op geschilpunten die onder het bereik van deze bepaling vallen. De kosten die worden gemaakt om te doen vaststellen of en in hoeverre de kosten van het ingetrokken kort geding voor vergoeding in aanmerking komen, vallen niet ook zelf onder dat bereik en moeten worden begroot met toepassing van het liquidatietarief. Het gaat dan immers niet meer om kosten verband houdend met (een verweer tegen) de handhaving van een intellectueel eigendomsrecht.