Gepubliceerd op donderdag 11 oktober 2007
IEF 4854
De weergave van dit artikel is misschien niet optimaal, omdat deze is overgenomen uit onze oudere databank.

Afwasmachinewasmiddelblokje

blk.gifHvJ EG, 4 oktober 2007, zaak C 144/06 P, Henkel GKaA tegen OHIM

Hoger beroep tegen weigering beeldmerk wastablet. Het oordeel van het Gerecht dat het beeldmerk van Henkel elk onderscheidend vermogen mist getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting. Rechtspraak die is ontwikkeld voor 3D-merken is ook van toepassing op beeldmerken die bestaan uit de 2D afbeelding van de waar.

Henkel gaat in beroep tegen het arrest van het Gerecht waarin is bepaald dat haar merk bestaande uit de vorm van een bepaald soort wastablet elk onderscheidend vermogen mist. Zij voert tegen het arrest een enkel middel aan, te weten schending van artikel 7 lid 1 sub b van verordening nr. 40/94 wegens een onjuiste beoordeling in feite en in rechte van de vereisten betreffende het onderscheidend vermogen.

Het Hof oordeelt als volgt: “Volgens vaste rechtspraak houdt het onderscheidend vermogen van een merk in de zin van het genoemde artikel in dat het merk zich ertoe leent, de waar waarvoor de inschrijving is aangevraagd, als afkomstig van een bepaalde onderneming te identificeren en dus deze waar van die van andere ondernemingen te onderscheiden. Bij deze beoordelingen moet enerzijds de waren of diensten waarvoor het merk is aangevraagd betrokken, anderzijds speelt de perceptie van het relevante publiek een rol.

Voor 3D-merken gelden volgens vaste rechtspraak dezelfde eisen als voor andere merken. Echter, de perceptie van de gemiddelde consument is niet noodzakelijk dezelfde als bij een woord- of beeldmerk dat niet bestaat uit een van het uiterlijk van de erdoor aangeduide waar afhankelijk teken. De gemiddelde consument is echter niet gewend om de herkomst van een waar af te leiden uit de vorm of de verpakking ervan. Met andere woorden, in geval van een vormmerk zou het dus moeilijker kunnen zijn om het onderscheidend vermogen vast te stellen. Een 3D-merk heeft derhalve volgens vaste rechtspraak uitsluitend onderscheidend vermogen indien het significant afwijkt van de norm of van wat in de betrokken sector gangbaar is.”

Volgens het Hof is de rechtspraak die is ontwikkeld voor 3D-merken bestaande in de verschijningsvorm van de waar zelf  ook van toepassing op – zoals in casu – beeldmerken die bestaan uit de 2D afbeelding van de waar. In een dergelijk geval bestaat het merk immers ook niet in een van het uiterlijk van de erdoor aangeduide waar onafhankelijk teken.

Het Gerecht heeft eerst de verschillende bestanddelen van de uiterlijke verschijningsvorm van het aangevraagde merk, zoals kleuren en vorm van het tablet (zie punten 32 tot en met 35), en daarna de totaalindruk onderzocht (zie punt 39). Volgens het Hof blijkt dat het Gerecht zijn beoordeling van het onderscheidend vermogen van het aangevraagde merk heeft gebaseerd op de totaalindruk die door de vorm en de schikking van de kleuren van dit merk wordt opgeroepen, en dat het heeft vastgesteld dat dit merk het niet mogelijk maakt, de waar te onderscheiden van die van de concurrenten in de betrokken sector. Dit oordeel geeft volgens het Hof geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Deze grief van Henkel wordt dan ook ongegrond verklaard.

De overige grieven worden eveneens ongegrond verklaard (feitelijk resp. niet onderbouwd).

Lees het arrest hier.