Gepubliceerd op woensdag 12 februari 2025
IEF 22536
Gerecht EU (voorheen GvEA) ||
5 feb 2025
Gerecht EU (voorheen GvEA) 5 feb 2025, IEF 22536; ECLI:EU:T:2025:134 (VistaJet ltd tegen EUIPO), https://ie-forum.nl/artikelen/afwijzing-van-de-registratie-van-een-positiemerk-wegens-gebrek-aan-onderscheidend-vermogen

Afwijzing van de registratie van een positiemerk wegens gebrek aan onderscheidend vermogen

Gerecht van de Europese Unie 5 februari 2025, IEF 22536; IEFbe 3866; ECLI:EU:T:2025:134 (VistaJet ltd. tegen EUIPO). In deze zaak verzoekt VistaJet ltd. het Gerecht om de nietigverklaring van de beslissing van het EUIPO, waarbij de aanvraag voor registratie van een EU merk is afgewezen. Het merk betreft een horizontale rode streep op de zilveren romp van een privévliegtuig. Het Gerecht oordeelt dat het aangevraagde merk geen onderscheidend vermogen heeft. Het aangevraagde merk is een positiemerk, gekarakteriseerd door de specifieke plaatsing van de rode streep op de zilveren romp van het vliegtuig, die van de neus naar de staart loopt, boven de vleugels. De beoordeling van het merk werd gebaseerd op de vraag of het merk voldoende onderscheidend is voor de gevraagde diensten. Het Gerecht oordeelt dat de rode lijn op de zilveren romp van het vliegtuig geen onderscheidend vermogen heeft voor de diensten waarvoor registratie wordt aangevraagd, te weten privévliegtuigvervoer en vluchtplanningsdiensten. Het Gerecht merkt op dat het aangevraagde merk een simpele geometrische lijn is, die in wezen niet in staat is om een boodschap over te brengen die consumenten zich zouden kunnen herinneren. Het merk bestaat uit een rode lijn op een zilveren romp, wat door het relevante publiek als een decoratief element wordt beschouwd. Het Gerecht bevestigt dat, volgens vaste jurisprudentie, een merk dat bestaat uit een eenvoudige geometrische figuur, zoals een lijn, niet in staat is om onderscheidend te zijn, tenzij het merk door gebruik onderscheidend vermogen heeft verworven.

Verder stelt het Gerecht dat Kamer van Beroep de bewijslast correct heeft toegepast, aangezien het de verantwoordelijkheid van de eiser is om voldoende bewijs te leveren ter ondersteuning van zijn betwisting van de afwijzing. Het Gerecht oordeelt dat de Kamer van Beroep terecht geen schending van de regels betreffende de bewijslast heeft begaan, aangezien EUIPO niet verplicht was om eigen feiten aan te dragen in dit geval, waarin een absolute weigingsgrond voor registratie aan de orde is. Het Gerecht concludeert dat de Kamer van Beroep de juiste overwegingen heeft genomen bij de beoordeling van het merk en dat het merk, vanwege het gebrek aan onderscheidend vermogen, niet in aanmerking komt voor registratie. De Kamer van Beroep heeft het merk als te eenvoudig beoordeeld, gezien de gebruikte kleuren en de toepassing ervan op het product. Het Gerecht verwerpt alle argumenten van de eiser die erop gericht zijn de bevindingen van de Kamer van Beroep in twijfel te trekken.

Het Gerecht oordeelt verder dat eerdere beslissingen van EUIPO niet relevant zijn voor deze zaak, aangezien elke merkregistratie wordt beoordeeld op basis van de specifieke feiten en omstandigheden van het geval. De eiser kan geen beroep doen op eerdere, mogelijk onwettige, beslissingen ten behoeve van anderen om zijn vordering te ondersteunen. Het Gerecht wijst de vordering van VistaJet ltd. af en veroordeelt beide partijen om hun eigen kosten te dragen, aangezien er geen hoorzitting is gehouden.

24 However, a line, which is defined as a continuous set of points or an unbroken elongated line the extent of which is virtually reduced to the single dimension of length, is a simple geometric form, which is not, in itself, capable of conveying a message which consumers will be able to remember. That line and its colour red will be perceived by the relevant public as nothing more than banal decorative devices, as will the choice of a silver fuselage.

39 Next, as regards the degree of attention of the relevant public, according to the case-law of the Court of Justice, the fact that the relevant public is a specialist one cannot have a decisive influence on the legal criteria used to assess the distinctive character of a sign. Although it is true that the degree of attention of the relevant specialist public is, by definition, higher than that of the average consumer, it does not necessarily follow that a weaker distinctive character of a sign is sufficient where the relevant public is specialist. In order to assess whether or not a trade mark has any distinctive character, the overall impression given by it must be considered. However, that principle might be undermined if the distinctiveness threshold of a word sign depended generally on the degree of specialisation of the relevant public (see, to that effect, judgment of 12 July 2012, Smart Technologies v OHIM, C‑311/11 P, EU:C:2012:460, paragraphs 48 to 50 and the case-law cited).