8 jul 2025
Albert Heijn mag maaltijdconcept ‘Maaltijd Thuis’ niet exploiteren zonder instemming franchisenemers

Rb. Noord-Holland 8 juli 2025, IEF 22968; ECLI:NL:RBNHO:2025:7910 (de Vereniging c.s tegen AHF). De Vereniging van Albert Heijn Franchisenemers (VvAHF) en een aantal individuele franchisenemers hebben in kort geding tegen Albert Heijn Franchising B.V. (AHF) opgetreden, omdat AHF het maaltijdbezorgconcept Maaltijd Thuis onder het merk “Albert Heijn” is blijven exploiteren zonder hun instemming. In een eerdere bodemprocedure (Rb. Noord-Holland 8 januari 2025, ECLI:NL:RBNHO:2025:43) was reeds voor recht verklaard dat Maaltijd Thuis een afgeleide formule is in de zin van art. 7:911 lid 2 BW (Wet franchise). Dat betekent dat AHF de franchisenemers vooraf instemming moet vragen voordat zij het concept kunnen invoeren of gebruiken. AHF had weliswaar hoger beroep ingesteld tegen dat bodemvonnis, maar bleef het concept ondertussen exploiteren zonder instemming van de franchisenemers. De franchisenemers vroegen in kort geding om een verbod zolang die instemming ontbreekt.
De voorzieningenrechter benadrukt dat een verklaring voor recht in een bodemvonnis partijen bindt, ook als daartegen hoger beroep is ingesteld. Op grond van de zogenoemde afstemmingsregel moet de kortgedingrechter het oordeel van de bodemrechter volgen, tenzij sprake is van een evidente juridische of feitelijke misslag of van wezenlijk gewijzigde omstandigheden. Die uitzonderingen zijn hier niet aan de orde: de eerdere kwalificatie van Maaltijd Thuis als afgeleide formule blijft dus leidend. AHF wordt verboden het concept Maaltijd Thuis onder de Albert Heijn-formule te exploiteren zolang de franchisenemers geen instemming hebben verleend. AHF moet binnen vier weken maatregelen treffen om aan dit verbod te voldoen. Bij overtreding geldt een dwangsom van € 25.000 per dag met een maximum van € 1.000.000. Daarnaast wordt AHF veroordeeld in de proceskosten van de franchisenemers.
5.6. De rechter die in kort geding beslist op een vordering tot het geven van een voorlopige voorziening nadat de civiele bodemrechter een vonnis in de hoofdzaak heeft gewezen, dient in beginsel zijn vonnis af te stemmen op het oordeel van de bodemrechter. Ongeacht of dit oordeel is gegeven in een tussenvonnis of in een eindvonnis, in de overwegingen of in het dictum van het vonnis, en ongeacht of het vonnis in kracht van gewijsde is gegaan. Dit betekent in dit geval dat, zolang het hof in hoger beroep niet anders heeft beslist, ervan uit dient te worden gegaan dat het concept Maaltijd Thuis kwalificeert als een afgeleide formule voor de invoering waarvan AHF instemming dient te vragen aan de Vereniging c.s.
5.7. Het standpunt van AHF dat de afstemmingsleer in dit geval niet opgaat omdat er geen tegenstrijdige uitspraak zal zijn indien de vorderingen van de Vereniging c.s. in dit kort geding worden afgewezen, volgt de voorzieningenrechter niet. Over het instemmingsrecht dat de Vereniging c.s. in dit kort geding geldend wenst te maken (alleen exploitatie na verkregen instemming), is door de meervoudige kamer van de rechtbank in de bodemprocedure uitdrukkelijk en zonder voorbehoud beslist. De rechtbank heeft uitdrukkelijk (en uitgebreid gemotiveerd) geoordeeld dat Maaltijd Thuis kwalificeert als een afgeleide formule en dat voor het exploiteren van deze formule instemming van de Vereniging c.s., althans de franchisenemers vereist is. Afwijzing van het verbod zou feitelijk betekenen dat het instemmingsrecht niet geldt, hetgeen strijdig is met het oordeel van de rechtbank.