Gepubliceerd op donderdag 25 september 2025
IEF 22941
Rechtbank Rotterdam ||
3 sep 2025
Rechtbank Rotterdam 3 sep 2025, IEF 22941; ECLI:NL:RBROT:2025:11121 (Ravestein tegen CargoTec en MacGregor ), https://ie-forum.nl/artikelen/alle-vorderingen-van-ravestein-afgewezen-in-zaak-tegen-macgregor-en-cargotec

Alle vorderingen van Ravestein afgewezen in zaak tegen MacGregor en Cargotec

Rb. Rotterdam 3 september 2025, IEF 22940; ECLI:NL:RBROT:2025:11121 (Ravestein tegen CargoTec, Ravestein tegen MacGregor). In het tussenvonnis van 1 juni 2022 [IEF 20776] moest Ravestein bewijzen dat MacGregor in 2016 de complete set tekeningen en andere informatie van Bouygues heeft ontvangen. In het tussenvonnis van 6 december 2023 [IEF 21824] oordeelde de rechtbank dat de gehoorde getuigen dat bewijs niet hadden geleverd. Daarop diende Ravestein een incidentele vordering op grond van artikel 843a Rv in. In het tussenvonnis van 27 november 2024 [IEF 22426] is MacGregor veroordeeld om binnen vier weken na de datum van het tussenvonnis aan Ravestein de wijzigingsovereenkomst en de correspondentie met Bouygues af te geven. In de zaak tegen Cargotec worden alle beslissingen aangehouden. De vraag die in deze uitspraak centraal staat, is of MacGregor zich aan het vonnis van november 2024 heeft gehouden. 

Volgens Ravestein heeft MacGregor bijlagen bij de wijzigingsovereenkomst ten onrechte deels afgeplakt: ontwerptekeningen zouden onleesbaar zijn gemaakt, terwijl volgens Ravestein niet voldoende is onderbouwd dat het om vertrouwelijke informatie ging. Volgens MacGregor is sprake van concurrentiegevoelige bedrijfsvertrouwelijke informatie die zij mocht afschermen. De rechtbank volgt hier MacGregor. In het tussenvonnis van november 2024 mocht MacGregor informatie zwart maken. Dit hoefde niet alleen bedragen te zijn, maar mocht ook andere gevoelig informatie zijn. MacGregor heeft zich dus aan het vonnis gehouden. Verder was in het tussenvonnis van juni 2022 al geoordeeld dat de vorderingen van Ravestein die zijn gegrond op het auteursrecht en op slaafse nabootsing in het eindvonnis zullen worden afgewezen. De overige vorderingen worden nu ook door de rechtbank afgewezen. De rechtbank oordeelt dat Ravestein wel onrechtmatig beslag heeft gelegd en daarvoor schadeplichtig is; de omvang van die schade zal worden vastgesteld in een schadestaatprocedure. Tot slot oordeelt de rechtbank dat Ravestein niet onrechtmatig heeft geprocedeerd. De beslissing over de proceskosten in beide zaken wordt aangehouden tot het eindvonnis.

4.23   MacGregor c.s. hebben ten slotte aangevoerd dat Ravestein deze procedure alleen is gestart om druk te zetten op Bouygues, dan wel om informatie te verkrijgen die haar positie jegens Bouygues versterkt. Volgens MacGregor c.s. blijkt dat uit het feit dat Ravestein na een eerste brief bijna drie jaar heeft gewacht met het aanhangig maken van haar vorderingen (welk moment niet toevallig samenviel met gebeurtenissen in de Franse procedure) en vervolgens vooral aanstuurde op oplossingen met Bouygues. De meeste beschuldigingen zijn in wezen gericht aan het adres van Bouygues en de overige beschuldigingen zijn ongefundeerd, aldus MacGregor c.s. De rechtbank ziet in deze stellingen geen reden om aan te nemen dat de vorderingen tegen beter weten in of met een oneigenlijk doel zijn ingesteld.