Gepubliceerd op donderdag 7 december 2006
IEF 3012
De weergave van dit artikel is misschien niet optimaal, omdat deze is overgenomen uit onze oudere databank.

Als kwetsend ervaren

shv.gifGerechtshof Amsterdam, 30 november 2006, rolnummer 04/213. Stichting Werkgroep Agni tegen Shiva Entertainment C.V & Jaroe Entertainment B .V.

Arrest over het al of niet onrechtmatige karakter van het voeren van de handelsnaam "Shiva" voor het uitgeven en verhandelen van pornografisch beeldmateriaal. Stichting Werkgroep Agni beroept zich op de vrijheid van godsdienst zoals vervat in artikel 6 grondwet en artikel 9 EVRM. Het beroep faalt.

Shiva Entertainment is uitgever van en handelaar in pornografisch beeldmateriaal. SE heeft het  woordrnerk 'Shiva' en een beeldmerk, twee kleurvlakken met het woord ‘Shiva’,  bij het BMB gedeponeerd.

De stichting Agni heeft ten doel 'het behartigen van de belangen van hindoes in binnen- en buitenland, het opkomen voor de mensenrechten, het beschermen van de normen en waarden van het Hindoeisrne, alles in de ruimste zin van het woord' en maakt bezwaar tegen het gebruik van de naam Shiva  voor pornografische producten en diensten ( “de god Shiva, zie afbeelding,  is de schepper, onderhouder en vernietiger van het universum, en aldus voor hindoes de personificatie van het allerheiligste, vergelijkbaar met God voor christenen”) en stelt dat SE c.s. onrechtmatig handelt want in strijd met de zorgvuldigheid die SE c.s. in het maatschappelijk verkeer betaamt jegens Agni en de Hindoes voor de belangen van wie Agni zich inzet, door onder de naam 'Shiva (Entertainment)' pornografisch (beeld)materiaal te verhandelen.

De rechtbank heeft de vorderingen van Agni in eerdere instantie afgewezen, oordelend dat van de gestelde onrechtmatigheid geen sprake is.

Bij de beoordeling van de hier conflicterende grondrechten (van godsdienstvrijheid onderscheidenlijk van Vrije meningsuiting), gaat het om het antwoord op de vraag of Agni krachtens het Nederlandse grondwettelijke recht op vrijheid van godsdienst terecht aanspraak maakt op de gevorderde veroordelingen van SE c.s. en of dat antwoord recht doet aan de grenzen van de beleidsvrijheid bij de toepassing van de bepalingen van het EVRM.

Bij de beantwoording van die vragen stelt het hof vast dat er niet voldoende feiten of omstandigheden zijn gesteld of gebleken waaruit voortvloeit dat het gebruik door SE cs, van de naam 'Shiva (Entertaimnent)' voor haar handelsactiviteiten een feitelijke beperking betekent of naar haar aard een feitelijke beperking kan betekenen van de vrijheid voor Hindoes om hun geloof aan te hangen en uit te oefenen op de door hen gewenste wijze. Dat dat gebruik, naar door Agni voldoende aannemelijk is gemaakt, door Hindoes als kwetsend wordt ervaren, maakt dat niet anders

Het gaat bij de beantwoording van de vragen, anders gezegd, aldus om de beoordeling of het gebruik van de naam 'Shiva (Entertainment)' door SE cs. in meer beperkte zin, dat wil zeggen in het licht van dat kwetsende karakter, de toewijzing van de vorderingen van Agni op grond van het recht van godsdienstvrijheid rechtvaardigt.
 
In dit verband komt betekenis toe aan het feit dat SE c.s, de naam 'Shiva (Entertainment)' gebruikt zonder dat dat gebruik en de desbetreffende beelddragers of de verpakking daarvan andere gegevens (woorden, symbolen of tekens) bevatten die op directe of indirecte wij ze als een verwijzing naar een aan het hindoeïsme ontleend begrip kunnen worden opgevat. Voorts komt hier betekenis toe aan het feit dat 'Shiva' een met zekere regelmaat voorkomende meisjesnaam is, terwijl niet is gesteld of gebleken dat aan de keuze voor en/of het gebruik van die meisjesnaam (in relevante mate) aan het hindoeïstische geloof ontleende motieven ten grondslag liggen.

Ook is hier van belang dat 'Shiva' een naam is die in het handelsverkeer als bedrijfsnaam wordt gebezigd voor diverse, onderling uiteenlopende, niet religieuze bedrijfsactiviteiten. Ten slotte is hier van belang dat (de door SE c.s. verhandelde) pornografie in Nederland legale handelswaar vormt en dat er daarom in zoverre tegen de handelsactiviteiten van SE c.s, geen bezwaar bestaat.

Al deze feiten en omstandigheden in onderling verband wegend en beoordelend komt het hof tot het oordeel dat hier niet sprake is van een zodanige inbreuk door SE c.s. op de beleving en uiting van hun geloof door Hindoes, dat de vrijheid van SE c.s. om haar handelsactiviteiten onder de gewraakte naamvoering te ontplooien, daarvoor zou moeten wijken uit hoofde van de krachtens de Nederlandse grondwet of het EVRM aan Hindoes toekomende vrijheid van godsdienst.

Met de rechtbank is het hof van oordeel dat aan een en ander niet afdoet dat hier van de vorenomschreven kwetsing van Hindoes sprake kan zijn, dat pornografie geen moraalvrije kwestie is en dat sommige ondernemingen op verzoek van Agni vrijwillig het gebruik van aan het hindoeïsme ontleende namen of symbolen voor hun producten hebben gestaakt.

Ook indien de keuze voor en het behoud van haar naamvoering door SE c.s. in verband met die kwetsing en die moraliteitsvraag als onkies moet worden gekenmerkt, brengt dat onder de vorenomschreven omstandigheden immers nog niet mee dat Agni aan die naamvoering, met een beroep op hetgeen in het maatschappelijk verkeer betaamt, met succes een einde kan maken.

Daarbij weegt ten voordele van SE c.s. dat zij zich - naar zij stelt en door Agni niet voldoende is weersproken bij de keuze voor de naam Shiva voor haar handelsactiviteiten heeft laten leiden door het neutrale gebruik van die naam als meisjesnaam.

Het hof bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.

Lees het arrest hier.