Gepubliceerd op donderdag 19 januari 2012
IEF 10805
De weergave van dit artikel is misschien niet optimaal, omdat deze is overgenomen uit onze oudere databank.

Bodemrechter niet bevoegd tot opheffing ex parte

Rechtbank Amsterdam 18 januari 2012, HA ZA 10-3970 (Converse tegen V&D en curator Sporttrading c.s.)

Procesrecht. Herziening ex parte. Tijdens het prijzencircus van 2009 en 2010 heeft V&D schoenen aangeboden die voorzien waren van Converse-tekens. Deze waren in 2009 ingekocht bij Sporttrading c.s.. Tegen V&D zijn ex parte beschikkingen uitgevaardigd.

In conventie wordt bezwaar gemaakt tegen enkele overlegde producties, waaronder een accountantsrapport. Volgens V&D heeft Converse te lang gewacht met het verstrekken van de opdracht om het rapport te maken. Gelet op de omvang en de opzet van het verrichte onderzoek dat zich in eerste instantie op andere partijen richtte, acht de rechtbank voldoende aannemelijk dat Converse dit rapport niet eerder in het geding had kunnen brengen. Het rapport is nog onvoldoende onderdeel geweest van het gevoerde partijdebat en de rechtbank ziet aanleiding nadere akte te laten nemen en de zaak zal naar de rol worden verwezen.

In reconventie worden alle vorderingen afgewezen. Waaronder ook de herziening van ex parte beslissingen, omdat de bodemrechter niet bevoegd is deze te herzien.

4.16. Ten slotte heeft V&D gevorderd dat de ex parte beschikkingen worden herzien in die zin dat deze alsnog worden geweigerd, althans dat deze worden opgeheven. Converse heeft in dit verband aangevoerd dat de bodemrechter niet bevoegd is tot een dergelijke opheffing maar slechts de voorzieningenrechter. Converse heeft ter onderbouwing van haar standpunt verwijzen naar de Kamerstukken II 2005/2006, 30 392. V&D heeft ter gelegenheid van de comparitie van partijen aangevoerd dat voor die bevoegdheid van de gewone rechter aansluiting moet worden gezocht bij het beslagrecht, waar zowel de voorzieningenrechter als de bodemrechter bevoegd is beslagen op te heffen.

4.17. De rechtbank overweegt dat de hiervoor genoemde Kamerstukken onder meer valt te lezen dat een vermeende inbreukmaker die een beschikking met een verbod betekend krijgt, in kort geding de rechter kan vragen die beschikking te herzien. Voorts wordt in de Kamerstukken vermeld dat 'deze procedure vergelijkbaar is met het opheffingskortgeding nadat beslag is gelegd'. Die verwijzing legt een verband tussen het verzoek tot herziening bij de voorzieningenrechter en het opheffingskortgeding nadat beslag is gelegd. Daarmee wordt niets gezegd over de bevoegdheid van de gewone rechter naast die van de voorzieningenrechter. Voorts valt nergens in de wet te lezen dat de gewone rechter naast de voorzieningenrechter bevoegd is om een ex parte verbod op te heffen, zoals dat bij het beslagrecht wel uitdrukkelijk is geregeld in artikel 705 lid 1 Rv. De tekst van artikel 1019e Rv is op dit punt duidelijk. De vermeende inbreukmaker kan vorderen dat de voorzieningenrechter die de beschikking houdende het bevel heeft gegeven, de beschikking herziet, recht doende in kort geding. Dit betekend dat de bodemrechter niet bevoegd is om dit deel van de vordering te beoordelen. De rechtbank zal zich in zoverre niet-ontvankelijk verklaren.