Gepubliceerd op vrijdag 22 september 2017
IEF 17124
Hoge Raad ||
30 jun 2018
Hoge Raad 30 jun 2018, IEF 17124; ECLI:NL:PHR:2017:656 (Conclusie Procureur-generaal Stichting Gladiolen Combinatie), https://ie-forum.nl/artikelen/cassatieberoep-inbreuk-kwekersrecht-amsterdam-gladiolen-verworpen

Cassatieberoep inbreuk kwekersrecht AMSTERDAM gladiolen verworpen

Hoge Raad 30 juni 2017, IEF 17124; ECLI:NL:PHR:2017:656 (Conclusie Procureur-generaal) Kwekersrecht. Zie eerder: IEF 13522 en IEF 15699. Rechtbank en Hof hebben geoordeeld dat een aanzienlijk deel van het in beslag genomen plant- en teeltmateriaal van eiser van het gladiolenras AMSTERDAM is, door eiser is inbreuk gemaakt op het kwekersrecht van Stichting Gladiolen Combinatie. Eiser klaagt dat het Hof heeft miskend dat het de vraag had moeten beantwoorden of het in beslag genomen materiaal zodanig door de gerechtelijke bewaarder was opgeslagen dat dit materiaal "preserved" was en/of materiaal "beschermd" was. Het Hof heeft met een uitgebreide motivering overwogen dat het materiaal bij de gerechtelijke bewaarder niet is vermengd. Volgens het Hof is onvoldoende hard gemaakt dat er sprake was van een goed doordacht plan leidend tot grootschalige vermenging. De Procureur-Generaal meent dat het Hof heeft onderzocht en vastgesteld dat het materiaal 'beschermd' c.q. 'preserved' was. De PG concludeert tot verwerping van het cassatieberoep. Dit wordt gevolgd door de Hoge Raad op 22 september 2017. De aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Volgens de Hoge Raad nopen de klachten niet tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of rechtsontwikkeling. 

Beoordeling van het cassatieberoep
2.1 Het cassatieberoep bevat 8 klachten met verschillende subklachten. Ik teken daarbij aan dat [verweersters] terecht vooorop stellen bij s.t. onder 3.1 t/m 3.5 dat het oordeel in rov. 7.2 in cassatie niet wordt aangevallen. Dat oordeel behelst een zelfstandige verwerping van het verwisselings-/vermengingsargument (door het hof geduid als argumenten B1/B2) van het bemonsterde en gerechtelijk bewaarde materiaal door [C] en dat niet zou kunnen worden uitgesloten dat referentieleveranciers COLUMBUS-materiaal hebben aangeleverd als AMSTERDAM-materiaal (argument C). Die stellingen zijn volgens het hof onderling tegenstrijdig en daarmee onvoldoende geloofwaardig en voor die argumenten onbreekt een toereikende feitelijke onderbouwing. Nu dit zelfstandig dragende oordeel in cassatie niet is bestreden, falen alleen al daarom de klachten tegen verwerping van de argumenten B1/B2 (rov. 4.1-5.3) en C (rov. 6.2).

De gerechtelijke bewaring (klacht 1a-c)
2.2 Klacht 1 is gericht tegen rov. 4.5, 4.7 en 5.2 en klaagt onder a dat het hof heeft miskend dat het de vraag had moeten beantwoorden of het in beslag genomen materiaal zodanig door de aangestelde gerechtelijke bewaarder was opgeslagen dat dit materiaal “preserved” was in de zin van art. 50 lid 1 sub (b) jo. art. 1 van de TRIPs-overeenkomst4, en/of dat dit materiaal “beschermd” was in de zin van art. 7 lid 1 van de Handhavingsrichtlijn5 en/of dat dit materiaal “beschermd” was in de zin van art. 1019b lid 1 Rv6, omdat alleen beschermd materiaal de moeite van onderzoek op de gestelde inbreuk waard is.

2.3 Het hof heeft in rov. 3.3 en 4.1 geoordeeld dat uit de feiten – met name ook de processen-verbaal van deurwaarder [F] uit 2010 waaraan dwingende bewijskracht toekomt (art. 157 lid 1 Rv) – blijkt dat het in beslag genomen plant- en teeltmateriaal van [eiser] – door het hof aangeduid als het I-materiaal – bij gerechtelijke bewaarder [C] B.V. terecht is gekomen en heeft vervolgens in rov. 4.1-4.7 naar aanleiding van stellingen van [eiser] in grief 12 die erop neerkomen dat bij [C] B.V. vermenging is/kan zijn opgetreden, met een uitgebreide motivering overwogen dat het er voor moet worden gehouden dat het I-materiaal bij [C] B.V. niet is vermengd. Feitelijk beredeneert het hof dat daarvoor sprake zou moeten zijn geweest van een goed doordacht plan leidend tot grootschalige vermenging in de met netgaas afgesloten bakken en dat is volgens het hof door [eiser] onvoldoende hard gemaakt. In dit feitelijke oordeel ligt naar ik meen besloten dat het hof – naar aanleiding van stellingen van [eiser] – heeft onderzocht en vervolgens heeft vastgesteld dat het I-materiaal “beschermd” c.q. ”preserverd” was.
De klacht onder a faalt daarom wegens gebrek aan feitelijke grondslag.