Gepubliceerd op maandag 18 april 2011
IEF 9560
De weergave van dit artikel is misschien niet optimaal, omdat deze is overgenomen uit onze oudere databank.

Conclusie A-G Trstenjak HvJ EU 12 april 2011 nr. C-145/10, Eva-Maria Painer tegen Standard VerlagsGmbH, Axel Springer AG c.s. (prejudiciële vragen Handelsgericht Wenen, Oostenrijk)

Bescherming van foto’s

Auteursrecht. Portretfoto’s. Krantenuitgevers gebruiken na de ontsnapping van van Natascha Kampusch aan haar ontvoerder bij hun berichtgeving foto’s die een schoolfotograaf  van haar maakte voor haar ontvoering en die toentertijd door de politie voor opsporingsdoeleinden zijn gebruikt. Omdat actuele foto’s van Natascha Kampusch direct na de ontvoering nog niet beschikbaar waren, publiceren de kranten ook montagefoto’s, gebaseerd op de oude foto’s, om aan te geven hoe zij er inmiddels waarschijnlijk uit zou zien.
 
Mag een montagefoto die aan de hand van een foto is gemaakt, zonder toestemming van de auteur van de foto in kranten en tijdschriften en op internet openbaar worden gemaakt?  En hoe moet door de media worden omgegaan met foto’s die door de autoriteiten met het oog op opsporingstaken openbaar gemaakt zijn.

De Advocaat-Generaal concludeert dat een portretfoto “auteursrechtelijke bescherming geniet indien hij een eigen schepping van de fotograaf is, waarvoor is vereist dat de fotograaf door benutting van de voorhanden zijnde vormgevingsmogelijkheden de foto een persoonlijke noot heeft gegeven” en dat de openbaarmaking van een montagefoto die aan de hand van een auteursrechtelijk beschermde portretfoto is gemaakt, een reproductiehandeling vormt in de zin van artikel 2, sub a, van richtlijn 2001/29, indien de elementen die de oorspronkelijke foto tot een eigen schepping maken, ook in de montagefoto zijn belichaamd.

Een lidstaat kan volgens de A-G  in geval van een opsporingsoproep die in het belang van de openbare veiligheid in de zin van deze bepaling is gedaan, de reproductie van auteursrechtelijk beschermde foto’s door de media ook zonder toestemming van de auteur toestaan voor zover de met die oproep beoogde doelen nog niet zijn bereikt en de reproductie van de foto’s objectief beschouwd tot de verwezenlijking van die doelen kan bijdragen, maar media kunnen zich niet rechtstreeks op deze bepaling beroepen om de reproductie van een werk zonder toestemming van de auteur te rechtvaardigen.

Vermelding van een naam blijkt niet onmogelijk indien degene die het citaat opneemt, niet alle maatregelen heeft genomen die, gelet op de omstandigheden van het geval, van hem mochten worden verwacht om de auteur van het werk te achterhalen en een lidstaat zou daarnaast het citeren van een werk zonder toestemming van de auteur ook mogen toestaan indien het persartikel waarin het citaat voorkomt, zelf niet auteursrechtelijk beschermd is.

215. Tegen deze achtergrond geef ik het Hof in overweging de prejudiciële vragen als volgt te beantwoorden:

1)  Het begrip nauwe band in artikel 6, sub 1, van verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, moet aldus worden uitgelegd, dat aan de vordering tegen de verweerder die woonplaats heeft op het grondgebied van het gerecht (hoofdvordering) en de andere vordering hetzelfde feitencomplex ten grondslag moet liggen en dat tussen deze vorderingen een voldoende juridische samenhang moet bestaan. Een en hetzelfde feitencomplex kan in een geval als het onderhavige niet worden aangenomen indien de aan de hoofdverweerder en de aan de andere verweerder ten laste gelegde gedragingen niet op elkaar afgestemde parallelle gedragingen zijn. Van een voldoende juridische samenhang kan ook sprake zijn indien op de twee vorderingen verschillend nationaal recht van toepassing is, dat niet volledig is geharmoniseerd.

2 a) Artikel 5, lid 3, sub d, van richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij, moet aldus worden uitgelegd, dat een lidstaat het citeren van een werk zonder toestemming van de auteur ook mag toestaan indien het persartikel waarin het citaat voorkomt, zelf niet auteursrechtelijk beschermd is.

2 b) Verder is het volgens deze bepaling een dwingende voorwaarde dat degene die het citaat opneemt, de naam van de auteur van een auteursrechtelijk beschermde foto vermeldt, voor zover dit niet onmogelijk blijkt. Vermelding van een naam blijkt niet onmogelijk indien degene die het citaat opneemt, niet alle maatregelen heeft genomen die, gelet op de omstandigheden van het geval, van hem mochten worden verwacht om de auteur van het werk te achterhalen.

3 a) Artikel 5, lid 3, sub e, van richtlijn 2001/29 moet aldus worden uitgelegd, dat een lidstaat in geval van een opsporingsoproep die in het belang van de openbare veiligheid in de zin van deze bepaling is gedaan, de reproductie van auteursrechtelijk beschermde foto’s door de media ook zonder toestemming van de auteur kan toestaan voor zover de met die oproep beoogde doelen nog niet zijn bereikt en de reproductie van de foto’s objectief beschouwd tot de verwezenlijking van die doelen kan bijdragen.

3 b) Media kunnen zich niet rechtstreeks op deze bepaling beroepen om de reproductie van een werk zonder toestemming van de auteur te rechtvaardigen.

4) Overeenkomstig artikel 6 van richtlijn 93/98/EEG van de Raad van 29 oktober 1993 betreffende de harmonisatie van de beschermingstermijn van het auteursrecht en van bepaalde naburige rechten, respectievelijk richtlijn 2006/116/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende de beschermingstermijn van het auteursrecht en van bepaalde naburige rechten, geniet een portretfoto auteursrechtelijke bescherming indien hij een eigen schepping van de fotograaf is, waarvoor is vereist dat de fotograaf door benutting van de voorhanden zijnde vormgevingsmogelijkheden de foto een persoonlijke noot heeft gegeven.

De openbaarmaking van een montagefoto die aan de hand van een auteursrechtelijk beschermde portretfoto is gemaakt, vormt een reproductiehandeling in de zin van artikel 2, sub a, van richtlijn 2001/29 indien de elementen die de oorspronkelijke foto tot een eigen schepping maken, ook in de montagefoto zijn belichaamd.”

Lees de vragen hier, lees de conclusie hier.