Gepubliceerd op vrijdag 20 april 2018
IEF 17634
Rechtbank Limburg ||
31 jan 2018
Rechtbank Limburg 31 jan 2018, IEF 17634; ECLI:NL:RBLIM:2018:883 (Stichting Omroep Limburg tegen CvdM), https://ie-forum.nl/artikelen/cvdm-boetes-voor-omroep-limburg-terecht-opgelegd-vanwege-sponsorverbod

CvdM-boetes voor Omroep Limburg terecht opgelegd vanwege sponsorverbod

Rechtbank Limburg 31 januari 2018, IEF 17634 ; ECLI:NL:RBLIM:2018:883 (Stichting Omroep Limburg tegen CvdM) Mediarecht. Boete, artikel 2.106 en artikel 2.108 Mediawet 2008. Media-aanbod van educatieve aard, sponsorverbod, producten of diensten van de sponsor. CvdM heeft de Stichting Omroep Limburg terecht een boete van €239.000 opgelegd voor de gezondheidsprogramma’s wegens overtreding van het sponsorverbod, nu de betreffende programma’s niet educatief maar informatief van aard zijn. Voorts heeft CvdM terecht een boete heeft opgelegd voor het programma Kunst op de Bonnefooi nu hierin een dienst van de sponsor is getoond terwijl de sponsor een bijdrage in geld heeft verstrekt. Dat voor elke aflevering van het programma Kunst op de Bonnefooi een sponsorbedrag van slechts € 375,- is ontvangen, vormt geen reden voor een boeteverlaging. Er is geen aanleiding tot (een verdere) matiging van de boetes.

 

4. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het tegen het primaire besluit gemaakte bezwaar gegrond verklaard voor wat betreft de hoogte van de boete voor het programma Big Benny op weg naar Ahoy. Verder heeft verweerder de motivering aangevuld ten aanzien van de boetes voor de gezondheidsprogramma’s en het totaalbedrag van de opgelegde bestuurlijke boetes verlaagd naar € 239.000,-. Verweerder persisteert bij zijn standpunt dat de gezondheidsprogramma’s van informatieve aard zijn en geen educatief karakter hebben. Volgens verweerder zijn deze programma’s niet gericht op de bevordering van het leerproces en de persoonlijke ontwikkeling maar geven zij informatie over gezondheidsaandoeningen, het zorgproces, over diensten en producten van zorginstellingen en over de betrokkenheid daarbij van zorgconsumenten in het algemeen en patiënten in het bijzonder. Omdat de Regeling sponsoring publieke media-instellingen 2016 (hierna: de Regeling) eerst op 1 augustus 2016 in werking is getreden, worden de boetes voor de gezondheidsprogramma’s elk met € 9.000,- verlaagd. Dit laat naar de mening van verweerder onverlet dat ook zonder de Crossmediale Content Classificatiesysteem-indeling (hierna: de CCC-indeling) van de NPO duidelijk is dat de programma’s geen educatief karakter hebben en dat eiseres had kunnen weten dat deze programma’s niet hadden mogen worden gesponsord. Met betrekking tot het programma Kunst op de Bonnefooi stelt verweerder dat de uitleg die hij geeft aan het begrip “producten of diensten” niet te ruim is. Er worden in het programma naast werken van derden ook diensten van het Bonnefantenmuseum getoond. Volgens verweerder kan deze overtreding als zeer ernstig worden aangemerkt. Dat voor elke aflevering van het programma Kunst op de Bonnefooi een sponsorbedrag van slechts € 375,- is ontvangen, vormt geen reden voor een boeteverlaging. Verweerder ziet dit evenmin in de omstandigheid dat sprake zou zijn van een interpretatie van de geschonden norm die niet eerder is betrokken in het toezichtsbeleid van verweerder. Naar de mening van verweerder was de geschonden norm voldoende duidelijk.

29. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich, gelet op het voorgaande, op het standpunt kunnen en mogen stellen dat voor eiseres voldoende duidelijk, voorzienbaar en kenbaar is wat onder het begrip “educatie” moet worden verstaan en dat de gezondheidsprogramma’s daar niet onder vallen. Anders dan eiseres is de rechtbank van oordeel dat het enkele feit dat een begrip niet nader is omschreven in de wet of in de beleidsregels niet betekent dat het reeds daarom onvoldoende duidelijk is en een nadere precisering behoeft. Verweerder heeft hierbij terug mogen grijpen op de taalkundige betekenis van het begrip “educatie”. Gelet hierop kan eiseres’ beroep op strijdigheid met het lex certa-beginsel niet slagen. De rechtbank komt hierdoor evenmin toe aan een beoordeling van eiseres’ beroepsgronden die zien op de CCC-indeling van de NPO, waarnaar verweerder heeft verwezen ter ondersteuning en aanvulling van zijn primaire standpunt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder voldoende gemotiveerd dat de gezondheidsprogramma’s geen educatief karakter hebben, nu zij – naar hun aard en inhoud – de kijker vooral voorlichting geven, tips geven en informeren over de producten en diensten van de sponsor. Weliswaar kan niet worden uitgesloten dat de gezondheidsprogramma’s een of meerdere educatieve elementen bevatten, maar hierbij is doorslaggevend dat deze programma’s niet het oogmerk hebben de kennis van de kijker te vergroten, maar eerder informatief van aard zijn. Dit in tegenstelling tot de door verweerder in de vorige rechtsoverweging aangehaalde programma’s van de NPO die duidelijk blijk geven van een educatief karakter, gelet op de hierin vervatte didactische elementen. Aangezien sprake is van een uitzondering op het sponsorverbod en het begrip “educatie” daarom beperkt wordt uitgelegd, had het op de weg van eiseres gelegen om de nodige voorzichtigheid te betrachten bij de sponsoring van deze programma’s. Eiseres had inlichtingen kunnen inwinnen bij verweerder alvorens tot uitzending over te gaan. Eiseres heeft dit niet gedaan. Het vorenstaande klemt temeer nu, zoals reeds in rechtsoverweging 1 is overwogen, op eiseres de verantwoordelijkheid rust dat haar programma’s in overeenstemming zijn met de Mediawet. Dat eiseres – wat daar ook van zij – zegt te hebben vertrouwd op een (externe) juridisch adviseur, ontslaat haar niet van die eigen verantwoordelijkheid. Nu media-aanbod van eiseres is gesponsord en daarvoor de uitzondering voor “media-aanbod van educatieve aard” niet van toepassing is, heeft verweerder terecht vastgesteld dat sprake is van overtreding van artikel 2.106, eerste lid, van de Mediawet.

34. De rechtbank overweegt dat, nog daargelaten of de in het programma getoonde kunstwerken al dan niet gekwalificeerd kunnen worden als producten afkomstig uit de collectie van het museum of afkomstig van een derde, in de onderhavige zaak doorslaggevend is dat er een dienst van het Bonnefantenmuseum is getoond, te weten het tonen van kunstwerken. Dat, zoals eiseres heeft betoogd, het Bonnefantenmuseum geen producten of diensten heeft aangeboden door entreekaartjes te tonen of kortingsacties aan te kondigen teneinde meer kijkers ertoe te bewegen het museum te bezoeken, doet hier niet aan af. Hoewel het begrip “dienst” in zijn algemeenheid een niet nader ingekleed begrip betreft, is het in de onderhavige context helder en duidelijk. Immers, het tonen van kunstwerken is bij uitstek een dienst die verricht wordt door een museum. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat het begrip “dienst” voldoende duidelijk, voorzienbaar en kenbaar is en daarom geen nadere precisering behoeft. Van strijd met het lex certa-beginsel is de rechtbank niet gebleken. Nu eiseres een dienst heeft getoond van het Bonnefantenmuseum, terwijl dat museum een bijdrage in geld heeft verstrekt, heeft verweerder terecht vastgesteld dat sprake is van overtreding van artikel 2.108, eerste lid, van de Mediawet.