Gepubliceerd op woensdag 23 maart 2011
IEF 9485
De weergave van dit artikel is misschien niet optimaal, omdat deze is overgenomen uit onze oudere databank.

De billijkheid van een vergoeding

Herman Cohen Jehoram, emeritus hoogleraar Recht van de Intellectuele Eigendom, UvA: De wettelijk voor te schrijven billijke vergoeding van de auteur. Tevens boekbespreking van Schricker-Loewenheim, Urheberrecht Kommentar, 4e druk  2010, 2532 bldz. (Eerder verschenen in IER 2011/1, pp 3-4).

"Het is ondoenlijk om een omvattende bespreking te wijden aan een ruim 2500 bladzijden tellend handboek, en zelfs maar aan een van de specialistische 17 bijdragen hieraan. Daarom heb ik ervoor gekozen slechts één speciaal onderwerp te behandelen uit de bijdrage van Dietz-Haedicke, en wel met betrekking tot de billijke vergoeding (angemessene Vergütung) van de auteur. Dit met het oog op de desbetreffende kernbepaling over de ‘redelijke vergoeding’ van de auteur in artikel 25 c van het Nederlands Voorontwerp auteurscontractenrecht.

Mijn bespreking nu van het hoofdstuk uit Schricker over de ‘angemessene Vergütung’ leek mij een goede gelegenheid te bieden om nader in te gaan op het Duitse voorbeeld.

(...) Hoe wordt echter de billijkheid van een vergoeding vastgesteld? Hiervoor behelst § 32 een sterk uitgewerkte regeling, een hiërarchie van criteria. Bovenaan staat de situatie dat een vergoeding geregeld is in een cao, waarbij bedacht moet worden dat in Duitsland niet alleen werknemers-auteurs hieronder kunnen vallen, maar ook vrije auteurs die beschouwd worden als ‘arbeitnehmerähnliche Personen’. Een dergelijk vastgelegde vergoeding geldt hoe dan ook als billijk. Vervolgens wordt dan de vergoeding billijk geacht die is vastgesteld volgens een gemeenschappelijke vergoedingsregeling, zoals bedoeld in § 36 die hierna zal worden behandeld. Ten slotte is dan die vergoeding billijk die in het handelsverkeer als gebruikelijk en billijk wordt beschouwd.

(...) Uiterst belangrijk in het hele systeem is dan de gemeenschappelijke vergoedingsregeling bedoeld in § 36. (…)  Dietz-Haedicke zijn zwaar teleurgesteld over deze praktijk, maar proberen toch nog lichtpuntjes te zien. Zij schrijven: ‘Belangrijke organisaties van exploitanten schijnen geen aanleiding te zien zich in te laten met gemeenschappelijke vergoedingsregelingen. Andere organisaties zien echter in deze regelingen voordelen en verhoging van efficiëntie, omdat vergoedingsregelingen voor hun een betrouwbare grondslag voor calculaties zouden vormen.’ Op één (direct hierna te bespreken) zeer partieel succesje na is hiervan echter nog niets te merken.

(...) Heeft de olifant van de Duitse wet van 2002 een muis gebaard? Zal hetzelfde verschijnsel zich niet ook in Nederland voordoen ten aanzien van de in artikel 25 c van het Voorontwerp auteurscontractenrecht voorziene regeling? "

Lees het volledige artikel hier.