Gepubliceerd op vrijdag 18 januari 2008
IEF 5384
De weergave van dit artikel is misschien niet optimaal, omdat deze is overgenomen uit onze oudere databank.

De Endstra-Tapes, De Conclusie

endtapes.gifHoge Raad, 18 januari 2008, rolnr. C07/131HR, LJN: BC2153, conclusie A-G Verkade, Erven Endstra tegen Uitgeverij Nieuw Amsterdam BV, Bart Middelburg en Paul Vugts (met dank aan Tobias Cohen Jehoram, De Brauw Blackstone Westbroek).

Een nieuw Verkade-album (58 pagina’s), met officiële samenvatting. “De conclusie laat zich als volgt samenvatten:

1. In 2003-2004 heeft de vastgoedhandelaar W. Endstra in het geheim een vijftiental gesprekken gevoerd met politieambte¬naren. Deze gesprekken, die merendeels in een rondrijdende auto plaats hadden en waarvan geluidsopnamen werden gemaakt, staan bekend als ‘de achterbankgesprekken’.  W. Endstra is op 17 mei 2004 om het leven gebracht.

De onderhavige civiele  procedure heeft betrekking op de uitgave door Nieuw Amsterdam, in 2006 van een door de journalisten Middelburg en Vugts samengesteld boek ‘De Endstra-tapes’, waarin de achterbankgesprekken zijn weergeven. De erven Endstra vroegen hiertegen een verbod op (onder meer) auteursrechtelijke gronden.

2. Zowel de rechtbank (11 mei 2006, LJN: AX1292)  als het gerechtshof (8 februari 2007, LJN: AZ8071) te Amsterdam oordeelden dat de achterbankgesprekken niet onder de Auteurswet vallen. Het hof overwoog onder meer dat aan de achterbankgesprekken, waarin Endstra de door hem op basis van vragen van rechercheurs verschafte informatie op zijn manier heeft verwoord, weliswaar een daarmee samenhangend eigen karakter en een persoonlijk stempel niet kan worden ontzegd. Maar het hof oordeelde dat ook nodig was dat het werk door zijn maker als coherente creatie is geconcipieerd, en dat de maker er bewust voor heeft gekozen zijn verhaal in deze vormgeving te gieten. Het hof oordeelde dat dit bij Endstra’s achterbankgesprekken niet het geval was.

3. Advocaat-generaal Verkade is van mening dat het hof hiermee te strenge eisen voor auteursrechtelijke bescherming heeft gesteld. Eisen als ‘coherent concipiëren’ of ‘bewust vormgeven’ maken z.i. geen deel uit van het geldend Nederlandse auteursrecht. Het invoeren van zulke eisen stuit ook op principiële en praktische bezwaren. Een op het object zelf gebaseerde beoordeling van het ‘eigen oorspronkelijk karakter en persoonlijk stempel’, zoals tot nu toe gebruikelijk, volstaat. 

Het criterium van het hof zou ook onwenselijke consequenties hebben voor werken van kinderen of geestelijk gehandicapten. De advocaat-generaal wijst (in nrs. 4.32.1-4.32.4) als voorbeeld mede op de door Anne Frank bewust voor publicatie geschreven zgn. B-versie van haar dagboek, en meent dat de bescherming van haar eerdere A-versie niet afhankelijk moet zijn van criteria als nu door het hof gehanteerd. 

4. In deze zaak moet de Hoge Raad zich tevens (voor het eerst) uitlaten over de proceskosten in zaken van intellectuele eigendom (I.E.), waarop een Europese Richtlijn van 2004 (nr. 200/48/EG) betrekking heeft. Die Richtlijn kan in I.E.-zaken een vele malen hogere proceskostenveroordeling meebrengen dan voorheen gebruikelijk. A-G Verkade stelt de Hoge Raad voor om over de uitleg van die Richtlijn enige prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitie van de EG. Die vragen hebben dus niét betrekking op het auteursrecht op de ‘Endstra-tapes’."

Lees de volledige conclusie hier of  hier (Rechtspraak.nl)