Gepubliceerd op vrijdag 4 maart 2011
IEF 9451
De weergave van dit artikel is misschien niet optimaal, omdat deze is overgenomen uit onze oudere databank.

De gelijkenis tussen de voeten

VR StorestopperRechtbank Assen, 12 januari 2011, LJN: BP6656, Staten Productdevelopment B.V. c.s. tegen  [Gedaagde], h.o.d.n. Sign Business Center

Modellenrecht. Beneluxmodel eiser m.b.t. een kunststof voet voor reclameborden (de ‘VR Storestopper’, zie afbeelding). De rechtbank concludeert dat de gelijkenis tussen de voeten van eiser en gedaagde zodanig is dat sprake is van een inbreuk op het modelrecht. Voor zover het verbod ziet op het staken van de inbreuk wordt dit wegens een gebrek aan belang afgewezen: niet in geschil is dat de inbreuk zich beperkte tot de levering van één partij in het verleden. Het verbod voor zover dat ziet op de toekomst wordt wel toegewezen.  Geen misbruik van bevoegdheid door een bodemprocedure te entameren na kort geding (Vzr. Rechtbank Assen, 10 juli 2009, IEF 8051).

Modellenrecht: 4.8. De rechtbank baseert zich bij de beoordeling van de totaalindruk van de voeten op een vergelijking van figuur 1 in de dagvaarding en de modeltekeningen in productie 3 bij de dagvaarding enerzijds (VR Storestopper) en de figuren 2 en 3 in de dagvaarding en de afbeeldingen in productie 5 bij de dagvaarding anderzijds (voet van [gedaagde]).
De totaalindruk die beide voeten maken wordt gedomineerd door de langhoekige vorm van de voet, de geronde lijnen, de symmetrische half-ellipsvormige uitsparingen aan de vier zijden van de voet, welke aan voor- en achterzijde schuin oplopen, de groef die in de lengte over de voet heenloopt en door de twee poten waarop de standaard rust. Met deze specifieke en visueel overheersende gemeenschappelijke kenmerken wekken de voeten naar het oordeel van de rechtbank een overeenstemmende totaalindruk.
De verschillen waar [gedaagde] op heeft gewezen zijn in het licht van deze dominante aspecten van de vormgeving niet van dien aard dat zij wezenlijk afbreuk doen aan deze totaalindruk. Bij bestudering van de foto’s blijkt bijvoorbeeld dat de VR Storestopper aan de hoeken vierkanter is, maar ook dat dit verschil slechts een zeer gering effect heeft op het totaalbeeld. De door [gedaagde] gestelde verschillen wat betreft het formaat van de voeten en de eigenschap dat de VR Storestopper minder handzaam zou zijn dan de voet van [gedaagde] zijn voorts niet uit de foto´s af te leiden, zodat zonder nadere toelichting de opmerkingen op dit punt niet kunnen afdoen aan de totaalindruk die door de foto´s en tekeningen wordt gewekt.

4.9.  Het bovenstaande leidt tot de conclusie dat [gedaagde] inbreuk heeft gemaakt op het Benelux model van Staten en Van Raalte.

Verbod heden en toekomst: 4.12.  Staten en Van Raalte hebben niet weersproken dat de inbreuk door [gedaagde] op hun modelrecht uitsluitend bestaat uit de levering van 280 voeten aan Herva BVBA en dat [gedaagde] niet beschikt over een voorraad van deze voeten. Dit brengt mee dat de vordering sub I voor zover die inhoudt dat [gedaagde] met onmiddellijke ingang na betekening van het vonnis de inbreuk op het model van Staten en Van Raalte dient te staken, wegens een gebrek aan belang zal worden afgewezen. De vordering zal voor het overige wel worden toegewezen nu de rechtbank met de inbreuk op het modelrecht in 2009 daarbij voldoende belang aanwezig acht. De gevorderde dwangsom zal tevens worden toegestaan, met dien verstande dat deze zal worden gemaximeerd.

Misbruik van bevoegdheid: 4.2.  Alvorens op de grondslag van de vorderingen in zal worden gegaan, zal het verweer van [gedaagde] worden behandeld dat Staten en Van Raalte misbruik van bevoegdheid maken door de onderhavige procedure in te stellen. [gedaagde] heeft in dit verband aangevoerd dat het enkele doel van deze procedure lijkt te zijn om [gedaagde] op kosten te jagen, hetgeen door Staten en Van Raalte wordt betwist.
De rechtbank overweegt hierover het volgende. Van misbruik van bevoegdheid is onder meer sprake indien wordt geprocedeerd met geen ander doel dan een ander te schaden (artikel 3:13, tweede lid, BW). Staten en Van Raalte hebben in mei 2009 een kort geding procedure aanhangig gemaakt wegens de gestelde inbreuk op hun recht, waarbij hun vorderingen - deels - zijn toegewezen. Deze voorzieningen hebben op grond van artikel 1019i Rv in beginsel slechts tijdelijke kracht. Een voortduren ervan dient te worden bewerkstelligd door een bodemprocedure te entameren. De enkele omstandigheid dat [gedaagde] heeft aangeboden een onthoudingsverklaring te tekenen, betekent niet dat dit belang van Staten en Van Raalte om de voorzieningen middels een rechterlijk vonnis veilig te stellen, wegvalt. Daarnaast is onweersproken gebleven dat Staten en Van Raalte na de procedure in kort geding aanvullende kosten hebben gemaakt doordat [gedaagde] niet tijdig aan haar verplichtingen uit het kort geding vonnis heeft voldaan.  In het licht van deze omstandigheden is onvoldoende gesteld om aan te nemen dat enkel wordt geprocedeerd om [gedaagde] te benadelen

Lees het vonnis hier.