Gepubliceerd op woensdag 3 oktober 2007
IEF 4809
De weergave van dit artikel is misschien niet optimaal, omdat deze is overgenomen uit onze oudere databank.

Dieplader met gieksleuf

diepl.gifRechtbank ’s-Gravenhage, 26 september 2007, HA ZA 06-3079. Koninklijke Nooteboom Trailers B.V. tegen Faymonville S.A.

Octrooirecht. Gebrek aan uitvindingshoogte. Inbreukverbod wordt afgewezen wegens nietigheid van het octrooi. Proceskostenveroordeling kan niet ambtshalve uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.

Nooteboom is houdster van een Nederlands octrooi voor een ‘Aanhanger met pendelassen en centrale uitsparing’. Het gaat om een bepaald type aanhanger, een zogenoemde dieplader, voor vervoer van zwaar materieel, zoals graafmachines. Tussen de pendelaswielstellen van de dieplader is een uitsparing die voldoende breedte en diepte heeft om bijvoorbeeld een graafarm of giek van graafmachines te kunnen bergen (gieksleuf), zodat deze niet gedeeltelijk gedemonteerd hoeft te worden bij transport. Nooteboom verzet zich tegen het Belgische Faymonville, dat in Nederland en elders in Europa eveneens diepladers met gieksleuf en pendelaswielstellen op de markt brengt en vordert een octrooi-inbreukverbod.

Faymonville stelt dat de rechtbank de zaak moet aanhouden totdat door de Belgische rechter omtrent diens bevoegdheid is beslist, omdat Faymonville eerder een zaak in België tegen Nooteboom is begonnen, die hetzelfde onderwerp betreft en op dezelfde oorzaak berust. De Haagse rechter oordeelt daarentegen dat gelet op de uitspraak van het HvJ EG in de zaak GAT/LuK geen twijfel bestaat dat de Belgische rechter niet bevoegd is te oordelen omtrent de geldigheid van het Nederlandse octrooi. De Nederlandse rechter is bevoegd de onderhavige zaak - waarin de nietigheid van het octrooi bij wege van verweer wordt ingeroepen - te beoordelen. Het nietigheidsverweer van Faymonville beperkt zich tot non-inventiviteit en het niet gedekt zijn door de oorspronkelijke octrooiaanvrage.

Als meest nabije stand van de techniek beschouwt de rechtbank het op de indieningsdatum  bekende type dieplader met gieksleuf en wielstellen zonder pendelassen. “Uitgaande van een aanhanger met gieksleuf en zonder pendelassen wil de vakman tot een compactere, kortere, althans hoger belastbare eenheid komen, maar met behoud van de voordelen van een voldoende brede en diepe gieksleuf tussen de wielen voor (de graafarm van) groot materieel als graafmachines. Ter oplossing van dat objectief geformuleerde probleem ligt het voor de vakman voor de hand om dan pendelassen toe te passen.”

De rechtbank stelt vast dat blijkens de beschrijving van het octrooi niets anders wordt gezegd dan dat één-op-één smallere pendelassen moeten worden toegepast om de benodigde tussenwielruimte te krijgen.  Naar het oordeel van de rechtbank openbaart het octrooi hiermee echter niet voor de vakman dat en hoe zulks op een volgens de uitvinding bedoelde wijze kan gebeuren en wat daarbij voor technische problemen overwonnen moeten worden. Er is geen sprake van een uitvinding, maar van louter toepassing van ambachtelijke vakkennis. (4.12)

Het gebrek aan uitvindingshoogte kan volgens de rechtbank ook inzichtelijk worden gemaakt aan de hand van de stand van de techniek van de bekende aanhangers mét pendelaswielstellen zonder voldoende brede en diepe gieksleuf tussen de wielstellen. Teneinde tussen de wielstellen een bredere/diepere gleuf te verkrijgen, ligt het besparen van ruimte tussen de wielen door smallere pendelassen toe te passen voor de gemiddelde vakman voor de hand.

De rechtbank oordeelt dat het gehele octrooi nietig is wegens gebrek aan uitvindingshoogte en wijst de vorderingen van Nooteboom af, aangezien op een nietig octrooi geen inbreuk mogelijk is.

Nooteboom wordt veroordeeld in de proceskosten van Faymonville. Deze kostenveroordeling is echter niet uitvoerbaar bij voorraad. “(…) Aangezien Faymonville noch bij antwoord, noch bij pleidooi, noch bij haar Handhavingsrichtlijnconforme proceskostenverantwoording expliciet of impliciet aanspraak heeft gemaakt op een uitvoerbaar bij voorraad verklaring van een eventuele proceskostenveroordeling te haren voordele, kan deze kostenveroordeling niet ambtshalve uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard (vgl. HR 14 mei 2004, NJ 2005/247).”

Lees het vonnis hier.