3 jun 2019
Uitspraak ingezonden door Shaharzaad Said en Timme Geerlof, Windt Le Grand Leeuwenburgh, Allard Rignalda, KLOS cs, en Theo-Willem van Leeuwen, Merkenbureau Abcor.
Doorhalingsbeslissing merk 'Ik wil van mijn auto af'
BBIE 3 juni 2019, IEF 18503, IEFbe 2893 (WijKopenAutos tegen Dealerdirect) Merkenrecht. Onderscheidend vermogen. Doorhalingsbeslissing. Vervolg op kort geding [IEF 17914]. Verzoeker tot doorhaling WijKopenAutos stelt dat de bekendheid van 'ik wil van mijn auto af' in het Nederlandstalige gebied te laag is om toekenning van een exclusief merkrecht te rechtvaardigen. DealerDirect BV, verweerder, is van mening dat het merk 'ik wil van mijn auto af' door inburgering over voldoende onderscheidend vermogen beschikt en dat de beslissing van het Bureau om het voor inschrijving toe te laten juist is geweest. Hij verzoekt het nietigheidsverzoek ongegrond te verklaren en de inschrijving te handhaven. Het bestreden merk is ab initio beschrijvend en mist ieder onderscheidend vermogen. De bezwaren worden niet weggenomen door het gebruik dat er van het merk is gemaakt. Inburgering is niet aangetoond. Het verzoek tot doorhaling wordt toegekend.
33. Partijen zijn het er over eens dat het bestreden merk ab initio beschrijvend is en ieder onderscheidend vermogen mist. Het Bureau zal dit daarom niet meer beoordelen.
34. Ingevolge lid 3 van artikel 2.2bis BVIE kunnen de bezwaren tegen een beschrijvend en niet onderscheidend merk worden opgeheven door het gebruik dat er van werd gemaakt. Dit staat bekend als inburgering.
36. Inburgering treedt op als “een aanzienlijk deel van de betrokken kringen de waar of dienst op basis van het merk als van een bepaalde onderneming afkomstig identificeert” zodat de aanduiding “een nieuwe betekenis (heeft) gekregen, die niet meer enkel beschrijvend is, hetgeen haar inschrijving als merk rechtvaardigt”, hetgeen kan worden aangetoond door stukken met betrekking tot “het marktaandeel van het merk, de intensiteit, de geografische spreiding en de duur van het gebruik van dit merk, de hoogte van de reclamekosten van de onderneming voor het merk, het percentage van de betrokken kringen dat de waar op basis van het merk als afkomstig van een bepaalde onderneming identificeert, alsmede de verklaringen van de kamers van koophandel en industrie of van andere beroepsverenigingen” of “opinieonderzoek”(arrest CHIEMSEE, reeds geciteerd). Het Bureau dient ten gronde te onderzoeken of inburgering is aangetoond.
37. Daarbij draait het om de opvatting van het in aanmerking komend publiek, de “normaal geïnformeerde en redelijk omzichtige en oplettende gemiddelde consument van de betrokken categorie waren of diensten” (HvJEU, GUT SPRINGENHEIDE, C-210/96, 16 juli 1998, ECLI:EU:C:1998:369). Het is van belang dat er in aanmerking wordt genomen dat de opvatting van het publiek een rol speelt bij de vraag in welk territoir inburgering moet worden aangetoond.
53. Op grond van het voorgaande is het Bureau van oordeel dat het bestreden merk ab initio beschrijvend is en ieder onderscheidend vermogen mist. Deze bezwaren worden niet weggenomen door het gebruik dat er van het merk is gemaakt. Inburgering is niet aangetoond.
54. Het verzoek tot doorhaling met nummer 3000010 wordt toegekend.