Gepubliceerd op vrijdag 7 oktober 2005
IEF 1022
De weergave van dit artikel is misschien niet optimaal, omdat deze is overgenomen uit onze oudere databank.

Dubbele Octrooiering

Kamerstuk 29 874 (R 1777) Nr. 15. Goedkeuring en uitvoering van de Akte tot herziening van artikel 63 van  het Verdrag inzake de verlening van Europese octrooien, het Verdrag inzake octrooirecht, het Verdrag inzake de toepassing van  artikel 65 van het Verdrag inzake de verlening van Europese octrooien en de Akte tot herziening van het Verdrag inzake de verlening van  Europese octrooien. Gewijzigd amendement van het lid Hessels over het voorkomen van dubbele octrooiering (ter vervanging van dat gedrukt onder nr. 15. Ontvangen 6 oktober 2005).

Het vierde lid van artikel 4 van de Rijksoctrooiwet 1995 is een zogenoemde collisiebepaling en strekt ertoe om dubbele octrooiering te voorkomen. Ingevolge het thans nog van kracht zijnde artikel 4, vierde lid, van de Rijksoctrooiwet 1995 behoort de inhoud van Europese octrooiaanvragen en van internationale aanvragen tot de stand van de techniek nadat aan twee eisen is voldaan. Uit het voorgestelde artikel 4, vierde lid, (zie artikel II, onderdeel D, onder 1) blijkt dat deze twee eisen zullen vervallen, zonder dat voor de lopende octrooiaanvragen en voor octrooien die voor de inwerkingtreding zijn verleend een overgangsrechtelijke voorziening is getroffen.


De ondergetekende stelt het volgende amendement voor:


Na artikel II wordt een artikel ingevoegd, luidende:

ARTIKEL IIA

Op een octrooiaanvraag die voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze rijkswet is ingediend en waarop nog niet onherroepelijk is beslist, alsmede op een voor dat tijdstip verleend octrooi blijft artikel 4, vierde lid, van de Rijksoctrooiwet 1995 respectievelijk 54, vierde lid, van het Europees Octrooiverdrag van toepassing zoals die onmiddellijk voor dat tijdstip luidde.
  
Toelichting

Het vierde lid van artikel 4 van de Rijksoctrooiwet 1995 is een zogenoemde collisiebepaling en strekt ertoe om dubbele octrooiering te voorkomen. Ingevolge het thans nog van kracht zijnde artikel 4, vierde lid, van de Rijksoctrooiwet 1995 behoort de inhoud van Europese octrooiaanvragen en van internationale aanvragen tot de stand van de techniek nadat aan twee eisen is voldaan, t.w. “(…), mits het Koninkrijk in de gepubliceerde aanvrage is aangewezen en het voor de aanwijzing verschuldigde bedrag is betaald”. Uit het voorgestelde artikel 4, vierde lid, (zie artikel II, onderdeel D, onder 1) blijkt dat deze twee eisen zullen vervallen, zonder dat voor de lopende octrooiaanvragen en voor octrooien die voor de inwerkingtreding zijn verleend een overgangsrechtelijke voorziening is getroffen. De situatie is analoog voor verleende Europese octrooien waarvoor het huidige vierde lid van artikel 54 van het Europees Octrooiverdrag, waarin bepaald was dat een colliderende Europese octrooiaanvraag alleen tot de stand van de techniek behoorde indien “in de latere aanvrage aangewezen Verdragsluitende Staat tevens was aangewezen in de gepubliceerde eerdere aanvrage” komt te vervallen. Om te voorkomen dat op zulke octrooiaanvragen en octrooien het nieuwe regime van artikel 4, vierde lid, van de Rijksoctrooiwet en het nieuwe regime van artikel 54, derde lid, van het Europees Octrooiverdrag bij de inwerkingtreding ervan onmiddellijk van toepassing wordt – onder het nieuwe regime is de stand van de techniek uitgebreider waardoor een uitvinding minder gauw nieuw is dan onder het huidige regime – is het noodzakelijk een overgangsrechtelijke voorziening te treffen. Artikel IIA strekt daartoe. Dit artikel heeft zowel betrekking op lopende rijksoctrooiaanvragen als op reeds verleende rijksoctrooien en Europese octrooien.

Hessels