Gepubliceerd op donderdag 20 juli 2006
IEF 2372
De weergave van dit artikel is misschien niet optimaal, omdat deze is overgenomen uit onze oudere databank.

Een bewust lege-stoel-beleid

Kamervragen met antwoord, nr. 1843, 2e Kamer. Vragen van het lid Van Dam (PvdA) aan de minister van Justitie over een verzoek tot een wijziging van de statuten van SONT.; antwoord

“Op grond van het voorgaande acht ik de kwalificatie `schijnvertoning’ misplaatst. De mogelijke onwil van bepaalde betalingsplichtigen om constructief in de SONT te participeren moet niet op de SONT als zodanig, noch op haar voorzitter, worden afgewenteld. Omdat het huidige stelsel nog maar recent door het parlement is aanvaard, zie ik geen aanleiding nu al - en voordat de aangekondigde initiatieven van de Europese Commissie bekend zijn - tot een herziening over te gaan.”


Vraag 1
Hebt u kennisgenomen van het verzoek van de voorzitter van de Stichting Onderhandelingen Thuiskopievergoedingen (SONT) voor een statutenwijziging om ook vertegenwoordigers van producenten van apparatuur deel te kunnen laten nemen aan het overleg in de SONT?

Antwoord 1
Ja.

Vraag 2
Bent u voornemens deze voorgestelde statutenwijziging goed te keuren?

Antwoord 2
Ja, het is immers uit representativiteitsoverwegingen een goede zaak als de SONT zich open stelt voor organisaties van betalingsplichtigen die wel belang hebben bij deelname aan de besluitvorming in de SONT, maar daar nu statutair niet toe in de gelegenheid zijn. Op grond van artikel 16e, eerste lid, Auteurswet moet het bestuur van de SONT immers zodanig zijn samengesteld dat de belangen van zowel makers en hun rechtverkrijgenden als van betalingsplichtigen op evenwichtige wijze worden behartigd.

Vraag 3
Is het u eveneens bekend dat de Stichting Overlegorgaan Blanco Informatiedragers (STOBI) de gang naar de rechter heeft gemaakt uit onvrede over het functioneren van de SONT en zowel de SONT als de Stichting Thuiskopie (STK) heeft gedagvaard? Zo ja, hoe beoordeelt u deze gang van zaken?

Antwoord 4
Ja. Ik onthoud mij van uitspraken over lopende juridische procedures.

Vraag 4
Is het u bekend dat er volgens de STOBI zelden binnen de SONT besluiten zijn genomen op basis van overeenstemming? Kun u aangeven of dat een correcte weergave van de gang van zaken is? Is het derhalve correct dat in veel gevallen de voorzitter besluiten heeft genomen, zoals de statuten voorschrijven voor situaties waarin partijen het niet eens zijn? Zo ja, is er sprake van zelfregulering als in de praktijk veel reguleringsbesluiten worden genomen door een door u benoemde voorzitter in plaats van door de belanghebbenden zelf benoemde voorzitter?

Antwoord 4
Uit van de SONT verkregen informatie blijkt dat er sinds haar oprichting in 1991 negentien tariefbesluiten door de SONT zijn genomen. In elf gevallen ging het daarbij om een unaniem besluit van de partijen zelf binnen de SONT, in drie gevallen om een door de voorzitter geconstateerde consensus en in slechts vijf gevallen om een door de voorzitter zelf, overeenkomstig de statuten, bij gebreke van overeenstemming tussen de SONT-partijen genomen besluit. De voorzitter heeft daarbij niet alleen besloten tot de introductie of verhoging van tarieven; ook heeft de voorzitter besloten tot de vaststelling van een nultarief (geheugenkaarten en flash memory) evenals tot een verlaging van de bestaande tarieven (dvd-r/rw en dvd+r/rw). Deze gegevens weerspreken het door sommigen gewekte beeld dat de SONT een onderhandelingsplatform zou zijn waar het primaat van de voorzitter domineert. Weliswaar wordt de voorzitter formeel door de Minister van Justitie benoemd, maar in de praktijk niet dan na voorafgaand overleg met en instemming van alle betrokken SONT-partijen.

Vraag 5 en 6
Wat vindt u ervan dat de vertegenwoordigers van de producenten van apparatuur (ICT-Office en FIAR) vooralsnog weigeren deel te nemen aan het overleg in de SONT? Kan er sprake zijn van zelfregulering als belanghebbenden zichzelf niet willen reguleren?

Antwoord 5 en 6
Formeel bestaat daartegen nog geen bezwaar, omdat men officieel nog geen zitting heeft in de SONT. Het zou echter contraproductief zijn als men, nadat men zich eerst heeft beklaagd over het feit dat in de SONT wordt besloten zonder dat aan dat overleg kan worden deelgenomen, daarvan vervolgens, nadat men de gelegenheid daartoe via statutenwijziging wel heeft gekregen, bewust af zou zien. Daarmee wordt de SONT als onderhandelingsplatform onnodig van haar draagvlak beroofd. Tijdens het algemeen overleg hierover op 30 november 2005 heb ik al aangegeven dat er geen premie kan staan op een bewust lege-stoel-beleid (Tweede Kamer, 2005/06, 30300 VI, nr. 109). Kiest men daar toch voor, dan moet men zich vervolgens niet beklagen over het feit dat de SONT, al dan niet via de voorzitter, een besluit heeft genomen waarmee men het niet eens is.

Vraag 7
Bent u voornemens om bij deze voorgestelde statutenwijziging de huidige discussie, rond het functioneren van de SONT en de weigering van producenten van apparatuur om deel nemen aan het overleg in SONT, te betrekken in uw afweging?

Antwoord 7
Beide vormen voor mij geen reden om goedkeuring aan de voorgestelde statutenwijziging te onthouden. Zie overigens mijn reactie op de twee voorgaande vragen.

Vraag 8
Bent u, alles overziend en daarbij het grote belang voor de economie, consumenten, producenten en rechthebbenden afwegend, tevreden over het functioneren van zelfregulering op dit gebied?

Antwoord 8
De SONT heeft sinds haar oprichting, en mede dankzij het optreden van de voorzitter, lange tijd goed gefunctioneerd als platform voor zelfregulering. Om die reden heeft de Tweede Kamer met de aanvaarding van het wetsvoorstel ter implementatie van Richtlijn nr. 2001/29 over het auteursrecht in de informatiemaatschappij ook ingestemd met handhaving van de SONT als zelfreguleringsplatform. Kortheidshalve zij verwezen naar wat hierover al is opgemerkt in mijn reactie op de vragen van de Leden Gerkens en Irrgang van 28 november 2005 (Tweede Kamer, 2005/06, Aanhangsel, p. 967/968). De huidige problemen binnen de SONT worden, naar mijn indruk, vooral veroorzaakt door onduidelijkheden in de EG-richtlijn zelf, het gebrek aan harmonisatie op communautair niveau en, mede hierdoor, de afwijzende opstelling van sommige groepen betalingsplichtigen. Om die reden heb ik ook eind vorig jaar schriftelijk bij Commissaris McCreevy aangedrongen op Europese initiatieven ter zake. Die worden eind dit jaar verwacht. Ik heb de Tweede Kamer al bericht dat ik erop vertrouw dat de SONT met de introductie van nieuwe vergoedingen op blanco dragers of apparatuur voorlopig pas op de plaats zal maken in afwachting van deze Europese ontwikkelingen (Tweede Kamer, 2005/06, 30300 VI, nr. 113).

Vraag 9
Zou het niet beter zijn als u zelf de regels vaststelt, zodat sprake kan zijn van parlementaire controle, in plaats van dat we elkaar wijsmaken dat er sprake is van zelfregulering terwijl in de praktijk besluiten worden genomen en ook in de toekomst genomen zullen worden door een door u benoemde voorzitter? Zou het niet beter zijn als uzelf de verschillende belangen tegen elkaar zou afwegen en daarover verantwoording zou afleggen aan het parlement in plaats van de bestaande schijnvertoning te continueren?

Antwoord 9
Op grond van het voorgaande acht ik de kwalificatie `schijnvertoning’ misplaatst. De mogelijke onwil van bepaalde betalingsplichtigen om constructief in de SONT te participeren moet niet op de SONT als zodanig, noch op haar voorzitter, worden afgewenteld. Omdat het huidige stelsel nog maar recent door het parlement is aanvaard, zie ik geen aanleiding nu al - en voordat de aangekondigde initiatieven van de Europese Commissie bekend zijn - tot een herziening over te gaan.