Gepubliceerd op dinsdag 8 april 2008
IEF 5944
De weergave van dit artikel is misschien niet optimaal, omdat deze is overgenomen uit onze oudere databank.

Eerst even voor jezelf lezen

Rechtbank ’S-Gravenhage, 7 april 2008,  KG ZA 08-63, Eli Lilly & Co. Ltd. C.s. tegen Ratiopharm GmbH.

 “4.7. In feite het enige waar Lilly haar concrete dreigingsstelling op baseert, is het voorhanden hebben of binnenkort krijgen van een marktvergunning in combinatie met het niet willen doen van een (geclausuleerde) toezegging tot non-inbreuk door Ratiopharm gedurende de geldigheidsduur van Lilly's exclusieve rechten. In de omstandigheden van dit geval – waarbij bedacht moet worden dat geen sprake is van voorafgaande daadwerkelijke inbreuk – is dat laatste evenwel niet iets, waar Lilly aanspraak op kan maken. Er bestaat rechtens geen algemene aanspraak op het schriftelijk door derden (of concurrenten) laten bevestigen van een ieders absolute rechten (en dat lijken de betreffende stellingen van Lilly te veronderstellen). Een weigering zulks te doen creëert mitsdien geen (spoedeisend) belang om dat in kort geding af te dwingen, althans niet zonder bijkomende omstandigheden, die, zo ligt in het vorenoverwogene besloten, voorshands afwezig worden geacht. Zodoende is geen sprake van schending van enige rechtsplicht van Ratiopharm jegens Lilly – of van een voldoende concrete dreiging daartoe die een inbreukverbod in kort geding kan dragen.”

Lees het vonnis hier.