1 okt 2025
Eindvonnis in merkzaak over Surinaamse ijsjes
Rb. Midden-Nederland 1 oktober 2025, IEF 23035 ECLI:NL:RBMNE:2025:5321 ([eiseres] tegen [gedaagde]). In dit eindvonnis oordeelt de kantonrechter over een geschil betreffende de verkoop van ijsproducten onder het merk [familienaam van A en B]. [eiseres] werd eerder in de gelegenheid gesteld nadere informatie te verstrekken over de merkenrechtelijke positie van twee van de vijf merkhouders [IEF 22987]. De kantonrechter heeft [gedaagde] ook in de gelegenheid gesteld zich nader uit te laten over de vraag in hoeverre zij gerechtigd was de ijsjes van [familienaam van A en B] op de markt te brengen, [gedaagde] heeft niet gereageerd. [eiseres] stelde dat twee van de vijf merkhouders zich zelfstandig en zonder medewerking van de andere drie merkhouders kunnen verzetten tegen gebruik zonder toestemming van het merk door derden. De kantonrechter volgt het standpunt van [eiseres].
De twee merkhouders wonen in de Verenigde Staten, de andere drie in Suriname. De vraag wordt beoordeeld naar Spaans recht. In beginsel is volgens Spaans recht unanimiteit van mede-merkhouders vereist. Maar voor handhaving tegen ongeoorloofd gebruik geldt dat een individuele merkhouder zelfstandig mag optreden, zolang het in het belang van het merk is en zonder strijd met de belangen van de andere merkhouders. Dit handhavend optreden wordt niet gezien als een rechtshandeling, maar als een beschermingsmaatregel die ook door één mede-eigenaar kan worden genomen. De conclusie is dat [gedaagde] inbreuk makende producten aan [eiseres] heeft verkocht en geleverd, wat als onrechtmatig kan worden aangemerkt. [gedaagde] moet de schade vergoeden die [eiseres] heeft geleden. Verder wordt [gedaagde], als de in het ongelijk gestelde partij, veroordeeld in de proceskosten, volgens het gebruikelijke liquidatietarief.
2.12 De conclusie is dan ook gerechtvaardigd dat [gedaagde] inbreuk makende [familienaam van A en B] producten, in dit geval ijs, aan [eiseres] heeft verkocht en geleverd, hetgeen als onrechtmatig valt te kwalificeren op grond waarvan [gedaagde] gehouden is de schade die [eiseres] als gevolg daarvan heeft geleden dient te vergoeden. [gedaagde] heeft een bedrag van € 9.515,70 bij [eiseres] in rekening gebracht. [eiseres] heeft dit bedrag voldaan. Onweersproken is gesteld dat de restvoorraad een bedrag vertegenwoordigt van € 7.924,30. [eiseres] heeft een rekening van [gedaagde] voor andere, maar nog niet betaalde, goederen voor een bedrag van € 2.327,15 verrekend met voormeld bedrag, zodat zij thans nog betaling van schade vordert van een bedrag van € 5.597,15. Die vordering komt voor toewijzing in aanmerking.
2.13. Het bovenstaande heeft tot gevolg dat de vordering van [gedaagde] in reconventie zal worden afgewezen, omdat haar vordering terecht door [eiseres] is verrekend met de vordering van [eiseres] op [gedaagde] .