Gepubliceerd op vrijdag 16 november 2007
IEF 5086
De weergave van dit artikel is misschien niet optimaal, omdat deze is overgenomen uit onze oudere databank.

EPLA

Kamerstuk  21501-30, nr. 1702007-2008, 2e Kamer. Raad voor Concurrentievermogen ; Brief van de minister van Economische Zaken over de geannoteerde agenda van de Raad voor Concurrentievermogen (RvC) van 22 en 23 november 2007.

“Nederland is van mening dat een zo hoogwaardig mogelijk stelsel van octrooirechtspraak moet worden ontwikkeld dat gebaseerd is op het EPLA model. De sterke punten van het EPLA model zijn kwalitatief goede rechtspraak met technisch deskundige rechters, snelheid in rechtspraak, een beperkt talenregime in de voorgestelde geschilbeslechtingsregeling en eenheid in rechtspraak. Nederland vindt deze elementen deels terug in het door het voorzitterschap ontwikkelde compromis.

Zwak element in het voorzitterschapscompromis is evenwel de mogelijkheid tot nationale invulling in eerste aanleg. Daardoor kunnen ongewenste verschillen in procedure, kwaliteit en inhoud ontstaan. Nederland hecht zeer sterk aan een uniform systeem, zonder splitsing in inbreuk- en nietigheidszaken. Nederland is verder van mening dat in het compromisvoorstel met betrekking tot de geschilbeslechting een te ruimhartig talenregime wordt voorgesteld en is van mening dat de taal van het octrooi (Frans, Duits of Engels) ook de procestaal moet zijn, tenzij partijen anders overeenkomen.

Tegen de achtergrond van het streven naar een gemeenschapsoctrooi op de langere termijn, is Nederland niet principieel tegen een communautair geschilbeslechtingsysteem. Een communautair systeem mag echter niet leiden tot concessies op de kwaliteit van het stelsel.”

Lees het kamerstuk hier.