Gepubliceerd op dinsdag 21 april 2020
IEF 19154
Rechtbank Den Haag ||
25 mrt 2020
Rechtbank Den Haag 25 mrt 2020, IEF 19154; ECLI:NL:RBDHA:2020:2736 (B. Elisabeth), https://ie-forum.nl/artikelen/feitelijke-beoordeling-van-areaaloverschrijding-bij-bloementeelt

Feitelijke beoordeling van areaaloverschrijding bij bloementeelt

Rechtbank Den Haag 25 maart 2020, IEF 19154; ECLI:NL:RBDHA:2020:2736 (B. Elisabeth) Kwekersrecht. Eiser is een vof in het kweken en veredelen van teeltrassen, waaronder het ras B. Elisabeth, soort Lysimachia. De vof is houdster van een communautair kwekersrecht voor het ras. Het ras wordt over het algemeen geteeld als sierbloem. Gedaagde drijft een onderneming in het telen van gewassen. De vof en gedaagde zijn in februari 2011 een koopovereenkomst aangegaan met betrekking tot 1500 kopstekken van het ras. In januari van de jaren 2012-2015 heeft gedaagde voor de licentierechten voor het telen van planten van het ras op een areaal van 120 m2 betaald. De vof stelt echter dat er vanaf 2012 in het bedrijf van gedaagde sprake was van areaaloverschrijding en illegale vermeerdering, hetgeen in strijd is met artikel 57 ZPW4.  De hoeveelheid areaaloverschrijding en de vermeerdering planten van het ras worden feitelijk beoordeeld. Geen schade door niet melden rooien en vernietiging; geen misbruik van procesrecht.

4.7.
De rechtbank is van oordeel dat [de V.O.F.] de reconstructie van [gedaagde] onvoldoende gemotiveerd heeft weersproken. [de V.O.F.] heeft niet met concrete feiten of omstandigheden aangegeven waarom de wijze van vermeerdering zoals die volgens [gedaagde] heeft plaatsgevonden, niet mogelijk is. De enkele omstandigheid dat het een algemeen gebruikte techniek is om te telen op de wijze als door [de V.O.F.] geschetst, is een onvoldoende weerspreking. De reconstructie van [gedaagde] komt de rechtbank ook overigens redelijk voor. Ter zitting waren partijen het er over eens dat het ras weliswaar de beste bloemen geeft in de eerste twee jaar, maar dat een plant wel langer kan leven, zij het met een lagere bloemenopbrengst. Dat [gedaagde] eenmalig (in 2013) is doorgegaan met een derdejaars teelt, is dan ook niet onaannemelijk. Voorts heeft [gedaagde] onweersproken naar voren gebracht dat planten van het ras jaarlijks 5 tot 10 wortelstekken maken, zodat het aantal planten snel uit te breiden is. Dat is bij gebrek aan betwisting een verklaring voor de door [gedaagde] geschetste situatie waarin hij kennelijk in staat is geweest om van de 40 derdejaars planten uit 2013 maar liefst 210 nieuwe planten in 2014 te maken (zodat van één plant 5 tot 6 wortelstekken moeten zijn gehaald). Daarbij betrekt de rechtbank dat het aantal planten per oppervlakte waar [gedaagde] mee rekent weliswaar iets lager is dan het aantal waar [de V.O.F.] mee heeft gerekend (14 planten per m2), maar overeenkomt met de 1500 planten die in 2011 zijn geleverd. Die zijn immers geleverd met een licentie voor een areaal van 120 m2, wat ook neerkomt op 12,5 planten per m2.

4.8
De rechtbank gaat wel voorbij aan het betoog van [gedaagde] met betrekking tot het verschil tussen de opgave die hij heeft gedaan met het meetformulier 2015 en de berekening over 2015 die 50 m2 lager uitkomt. Dat [gedaagde] op enig moment in 2015 op een perceel van 420 m2 heeft geteeld (namelijk tweedejaars planten op een perceel van 210 m2 en eerstejaars planten op een perceel van 210 m2 ), zoals door hem op het meetformulier 2015 is aangegeven, staat vast. Dat het beplante oppervlak op enig moment lager is geweest doordat een deel van de tweedejaars planten al was gerooid, doet er niet aan af dat voor wat betreft de royaltyvergoeding van belang is wat het maximale oppervlakte is dat door de licentienemer in een jaar beplant is (geweest). Dat is tussen partijen ook niet in geschil. De rechtbank gaat er derhalve vanuit dat [gedaagde] in 2015 op een areaal van in totaal 420 m2 planten van het ras heeft geteeld.

4.18.
Partijen zijn het er over eens dat de vraag of de licentievoorwaarden van toepassing zijn, uitsluitend van belang is voor de vraag of [gedaagde] het rooien en vernietigen van de planten in 2015 aan [de V.O.F.] had moeten melden, wat hij – dat is niet in geschil – heeft nagelaten. De licentievoorwaarden concretiseren echter niet welke consequentie moet worden verbonden aan het niet melden. [de V.O.F.] stelt dat de ratio achter deze bepaling erin is gelegen dat zij kan controleren of de resterende planten inderdaad zijn gerooid en vernietigd teneinde te voorkomen dat de planten buiten haar wetenschap aan derden worden verstrekt. [de V.O.F.] heeft echter niet op enige wijze geconcretiseerd dat zij schade heeft geleden. Gesteld noch gebleken is dat [gedaagde] de planten aan derden heeft verstrekt. [de V.O.F.] heeft evenmin anderszins aangegeven waaruit haar schade bestaat. Derhalve is bij gebrek aan gebleken schade, ook indien de licentievoorwaarden wel van toepassing zijn, geen grond voor toewijzing van een schadevergoeding omdat [gedaagde] zijn meldplicht heeft geschonden. De vraag of de licentievoorwaarden van toepassing zijn hoeft de rechtbank derhalve niet nader te beoordelen.

Afbeelding: Congerdesign, Pixabay.