Gepubliceerd op woensdag 11 juli 2007
IEF 4342
De weergave van dit artikel is misschien niet optimaal, omdat deze is overgenomen uit onze oudere databank.

Flex

GvEA, 11 juli 2007, zaak T-192/04, Flex Equipos de Descanso SA tegen OHIM/Leggett & Platt, Inc.

Oppositieprocedure. Gemeenschapsmerkaanvraag voor woord LURA-FLEX, oudere nationale beeldmerken die woordelement ‚flex’ bevatten. Beide merken hebben o.a betrekking op bedden. Het Gerecht corrigeert het OHIM op formele gronden.

“66 In casu heeft de kamer van beroep meteen geweigerd de vertalingen van het door verzoekster ter staving van de bekendheid van haar oudere merken aangevoerde bewijsmateriaal toe te laten, op de enkele grond dat de inaanmerkingneming ervan ex officio was uitgesloten wegens de laattijdige overlegging ervan voor de oppositieafdeling. Zij heeft aldus gemeend dat zij geen beoordelingsmarge had om te bepalen of zij met de litigieuze bewijselementen rekening kon houden."

"67 Bijgevolg heeft de kamer van beroep blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door meteen te weigeren gebruik te maken van haar beoordelingsmarge om te bepalen, of rekening diende te worden gehouden met het bewijsmateriaal inzake de bekendheid van de oudere merken van verzoekster.

68 Met betrekking tot de relevantie van de litigieuze bewijselementen kan worden opgemerkt dat de oppositieafdeling uitdrukkelijk heeft gesteld dat zij misschien niet had geconcludeerd tot het ontbreken van gevaar voor verwarring van de conflicterende tekens indien verzoekster binnen de termijnen had aangevoerd dat haar oudere merken een groot onderscheidend vermogen hadden door het wijdverbreide gebruik ervan en de vertalingen had overgelegd die noodzakelijk waren voor de vaststelling van dit sterker onderscheidend vermogen.

69 Voorts blijkt uit de bestreden beslissing dat de kamer van beroep van mening was dat de omstandigheid dat verzoekster het bewijs van de bekendheid van haar oudere merken niet binnen de gestelde termijn had geleverd, niet irrelevant was.

70      Met betrekking tot het stadium van de procedure waarin de bewijzen zijn overgelegd, dient nog te worden opgemerkt dat verzoekster de litigieuze vertalingen op 9 augustus 2002 bij de oppositieafdeling heeft ingediend en op 5 maart 2003 beroep heeft ingesteld bij de kamer van beroep, die de bestreden beslissing op 18 maart 2004 heeft gegeven.

71      In deze omstandigheden blijkt uit het dossier niet dat de kamer van beroep wegens tijdgebrek geen rekening kon houden met de vertalingen van de bewijselementen inzake de bekendheid van de oudere merken waarop de oppositie was gebaseerd.

72      Gelet op een en ander is de bestreden beslissing onrechtmatig, zodat zij moet worden vernietigd, zonder dat op de overige middelen van verzoekster hoeft te worden ingegaan.”

Lees het arrest hier