Gepubliceerd op dinsdag 31 mei 2011
IEF 9733
De weergave van dit artikel is misschien niet optimaal, omdat deze is overgenomen uit onze oudere databank.

Geen declaratoire vordering in KG

Vzr. Rechtbank Rotterdam 31 mei 2011, KG ZA 11-185 (Polyether Beddenhal (PBH) B.V. tegen Golden Dream B.V. & W. & Firma Empire)

Met dank aan Sesanne Leeuwenburg, Intellectueel Eigendom Advocaten.

In navolging van IEF 9249 (inbreuk) en IEF 9384 (geen inbreuk). Auteursrecht. Modellenrecht. Bedmeubels. Gevorderd: opheffing van beslagen, schorsing excutie IEF 9249, executiemaatregelen zijn onrechtmatig/onterecht.

Om declaratoire veroordeling vragen is in kort gedingprocedure geen plaats. Executie voortzetten is toegestaan. Ordemaatregel: concreet bewijs overleggen waaruit maximale hoogte van vordering blijkt. Schorsing executie tot dat bewijs is overlegd. Geen toekenning IE-grondslag conform 1019h Rv proceskostenveroordeling.

4.6. Nu de stellingen van partijen lijnrecht tegenover elkaar staan kan de voorzieningenrechter, gelet op de reikwijdte van deze procedure, niet zonder meer bepalen wie van partijen het gelijk aan haar zijde heeft. De vraag of één van de vonnissen van de voorzieningenrechter van de rechtbank ’s-Gravenhage een misslag bevat, en zo ja, welk vonnis, kan daardoor niet eenduidig worden beantwoord.

Golden Dream c.s. heeft evenwel - in tegenstelling tot PBH die haar vorderingen niet op vergelijkbare wijze nader heeft geconcretiseerd, doch met de in dit kort geding aan haar vorderingen ten grondslag gelegde stellingen en producties veeleer de indruk wekt geen executiegeschíl, maar een verkapt appel te voeren - met de door haar ter terechtzitting getoonde foto’s, in combinatie met de gegeven toelichting (bijvoorbeeld: de foto overgelegd als productie 8 in de procedure gevoerd tussen Golden Dream c.s. en Lion (productie 10 van PBH) is bewerkt respectievelijk gefotoshopt, hetgeen zou kunnen blijken uit de door Golden Dream c.s. in de onderhavige procedure overgelegde productie 9), naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter een begin van bewijs geleverd van haar stelling dat Lion zich in tegenstelling tot hetgeen in het vonnis van 1 februari 2011 is overwogen niet kan beroepen op een ouder recht op het bedmeubel ‘Miami’ dan het recht van (één of meer van) Golden Dream c.s. op het bedmeubel ‘Baltimore’. Voorshands is daarmee aannemelijk geworden dat er een kans bestaat dat deze stelling in het hoger beroep tussen PBH en Golden Dream c.s. gehonoreerd wordt dan wel dat het vonnis van 1 februari 2011 in een tussen Golden Dream c.s. en Lion mogelijk te voeren hoger beroepprocedure op dat punt vernietigd wordt. In lijn hiermee dient in het kader van dit kort geding vooralsnog van de juistheid van het vonnis van 29 november 2010 te worden uitgegaan. Gelet hierop en nu bovendien gesteld noch gebleken is dat als gevolg van de tenuitvoerlegging van het vonnis van 29 november 2010 sprake is van een noodtoestand aan de zijde van PBH, ziet de voorzieningenrechter vooralsnog geen aanleiding om de executie van dit vonnis te schorsen. In elk geval is het beweerdelijk laat inzetten van de executie door Golden Dream e.s. geen rechtens te respecteren grond om thans tot schorsing van het vonnis van 29 november 2010 over te gaan.

4.9 Uit het hiervoor overwogene vloeit voort dat het Golden Dream c.s. is toegestaan jegens PBH de executie van het vonnis van 29 november 2010 voor wat betreft de proceskostenveroordeling voort te zetten. Dit geldt evenwel alleen voor zover de vordering van Golden Dream c.s. op PBH de vordering van Lion op Golden Dream c.s. (althans Golden Dream B.V.) welke voorvloeit uit het vonnis van 1 februari 2011 ter grootte van (...). In feite is daarvan de consequentie dat Golden Dream c.s. eerst pas nadat bekend is geworden welk bedrag de pro memorie post inhoudt jegens PBH tot de executie van het vonnis (...) kan overgaan.

Met het oog op het (...) subsidiair  gevorderde zal de voorzieningenrechter een ordemaatregel treffen inhoudende dat Golden Dream c.s. wordt bevolen om op korte termijnaan PBH concreet bewijs over te leggen waaruit de maximale hoogte van vorenbedoelde vordering van Lion blijkt (en waaruit dus ook de maximale hoogte van de pro memorie post blijkt), zulks per de datum van dit vonnis, teneinde te bewerkstellinngen dat PBH zekerheid verkrijgt over het in het licht van artikel 477 Rv door haar maximaal te reserveren bedrag in het kader van het door Lion gelegde executoriaal derdenbeslag. De voorzieningenrechter zal met het oog hierop dan ook bepalen dat zolang dit inzicht aan PBH niet is verstrekt de executie van het vonnis van 29 november 2010 wordt geschorst.

Lees het vonnis hier (pdf).